ALFI - Dispuut. 20 februari 2006 door Anjo van Wely

Carneades en de schijn van waarheid

De wijsbegeerte ...

heeft geen bescherming of aandacht of

sympathie van de massa nodig. Zij doet steeds haar aanschijn

van volkomen nutteloosheid goed uitkomen ...

     - José Ortega y Gasset, De opstand

der horden

Vooraf

Zou er menselijk handelen kunnen zijn waarbij de waarheidsvraag niet gesteld

hoeft te worden en er toch stabiel samenleven mogelijk is? Is dat mijn vraag

die ik opzij leg als ik na wil denken over waarheid en de schijn ervan?

Of heb ik al vooraf een voor mij coherent wereldbeeld (mijn voorgrond) al

vast achter de lezers van mijn tekst geplaatst als ik mijn achtergronden

geef voor dit probeersel over schijn van waarheid.

Carneades

Een gedachtegoed dat voorstelde waarheid niet te gebruiken als richtsnoer

voor hoe te leven, hoe te weten, was dat van Carneades (232-128 vC). Als

latere opvolger van Plato gaf hij leiding aan de Atheense Academie. Kort

door de bocht gezegd leerde hij dat er bij het beoordelen van onze

voorstellingen geen waarheidscriterium is dat buiten ons zelf bestaat (geen

God, geen logica, geen waarheidswet). Wel kunnen we elkaar overtuigen van

het meer aannemelijk, relevant, goed onderzocht, coherent en niet weerlegd

zijn van voorstellingen die richtsnoer kunnen zijn voor ons handelen. Maar

is dat niet ook opnieuw een kennisclaim waarbij we zoeken naar (de schijn

van) waarheid? Zou Carneades al bedoeld hebben dat de waarheid weliswaar

niet bestaat maar dat we wel weten dat we dichter bij waarheid komen/zijn?

Of bedoelde hij wat anders?

Mijn inzet nu is om aannemelijk te maken dat in datgene wat ons is

overgeleverd over de leer van Carneades geen kennistheoretische claim is

neergelegd maar een recept voor een praktisch-filosofische

overtuigingsstrategie.

Carneades in Rome (155 vC)

In het jaar 154 voor onze jaartelling was de Romeinse republiek bijna op het

hoogtepunt van haar macht. Athene had als lid van de Aegeïsche  Liga

beperkte zelfstandigheid. Athene had de nabijgelegen havenplaats Oropos

(weer) onder haar controle gebracht. Oropos vocht dat aan door de zaak

aanhangig te maken bij de Romeinse senaat. Deze wees de Griekse stad

Sicyonian aan als scheidsrechter. Deze besloot dat Athene aan Oropos een

schadevergoeding van 500 talenten diende te betalen. Een bedrag ter waarde

van het bouwen van 6.000 woningen. Dat was te veel van het goede voor Athene

en een groep van drie hoofden van filosofische scholen werd in 155 vC naar

Rome gestuurd met het doel het besluit van de Sicyoniërs via de senaat van

Rome (de machthebber) aan te vechten.

De delegatie bestond uit de epicureër Critolaus, de stoicus Diogenes en de

academiër Carneades.

Uit de bronnen blijkt dat de drie hoogleraren in Rome - ongetwijfeld in het

Forum - een publiek vonden die naar hun redevoeringen luisterde. Bij die van

Carneades werd de zaak op scherp gezet. De ene dag prees Carneades het recht

en vlak daarna het onrecht op een wijze waardoor het luisterende publiek op

beide dagen overtuigd werd. Ongetwijfeld bestond het publiek uit de fine

fleur van de Romeinse elite en dat is schrikken; hoe kun je nu overtuigd

zijn van een ongerijmdheid; recht is deugd, onrecht is deugd. Daarmee is het

lastig besturen in een republiek waarbij burgers in en door debat keuzen

maken en besluiten nemen. De stad stond op stelten, de jeugd vond het

prachtig en wilde meer. Senator Cato de Oudere zag gevaar, bracht de zaak

versneld voor de Senaat die de drie hoogleraren de stad uit stuurde na

besloten te hebben dat Athene geen 500 maar 100 talenten diende te betalen

aan Oropos. Toch mooi 400 talenten bespaard. Zelfs de betaling van de 100

talenten hebben de Atheners naderhand weten te vermijden.

Cato de Oudere en het gevaar voor de republiek

Waarom was Cato de Oudere in alle staten? Waarom moest Carneades snel weg?

De inhoud van de twee redevoeringen van Carneades is wel opgeschreven maar

verloren gegaan. Van de tweede rede zijn er aanwijzingen dat Carneades via

een samenhangend geheel van logisch met elkaar in verband staande argumenten

duidelijk maakte dat Romeinen met onrecht doen aan anderen hun welvaart

hadden bereikt en dat het veroordelen van de Atheners tot het betalen van

500 talenten voor het doen van onrecht aan Oropos neerkomt op vrijwillige

terugkeer van de Romeinen naar hun plaggenhutten voor de stichting van Rome.

Niet onwaarschijnlijk lijkt mij dat Carneades op die dag ook zijn plank als

argument heeft gebruikt; de schipbreuk, de twee overlevenden, de ene plank

te licht voor twee personen en het beschrijven van degene die vrijwillig de

plank aan de ander laat als dwaas. De bronnen geven aan dat Cato de Oudere

de niet-beslisbaarheid van recht/onrecht als deugd zag als een gevaar voor

de houding (besluiteloosheid) van de jeugdige elite. Een houding die

gevaarlijk was voor de rol van de oudere leidende elite van de republiek. Zo

suggereert Finley (28) dat leidende elites - toen en nu - niet door de massa

maar door een deel van die elite zelf  - al dan niet met steun van de massa

- bedreigd worden. Carneades was hiermee de tweede filosoof die de jeugd

bedierf maar dit keer niet een gifbeker kreeg aangereikt maar de stad uit

werd gestuurd.

Strategie van Carneades

De bronnen die ik heb geraadpleegd richten zich op de reconstructie van

vooral de kennisleer van Carneades. Er is een soort eerherstel voor zijn

vroege inzicht van het niet bestaan van de waarheid, van een

waarheidscriterium en zijn voorstel kennisaanspraken te duiden in termen van

aannemelijkheid, relevantie en toetsing. Procedures die bijvoorbeeld nu in

de rechtspraak gehanteerd worden (Walton). Wat ik wil voorleggen, laten

toetsen is het idee dat Carneades niet met argumenten uit de kennisleer (van

standen van zaken) probeerde de Romeinen te overtuigen (Athene hoeft geen

500 talenten te betalen aan Oropos) maar bewust met behulp van de door zijn

publiek gehanteerde opvattingen over kennis van de wereld - in dit geval

recht en onrecht in de wereld- ze mee te nemen naar de - zelf ervaren -

aporie van recht en onrecht. Daar bij de

niet-te-overbruggen-kloof-de-niet-te-overschrijden-grens  verwierf hij

overeenstemming en forceerde een voor Athene gunstig besluit.

Filosofisch-praktische overtuigingsstrategie

Met zijn karakterisering Hoe zal men het waarschijnlijke kunnen appreciëren

als men het ware niet kent serveerde Augustinus Carneades voor eeuwen af als

een onzin uitkramende filosoof. De jacht op de Waarheid is pas recent van

kant-tekeningen voorzien maar toch rust op mij de burden of proof  van de

stelling dat Carneades in Rome geen college kennisleer gaf maar optrad als

spindoctor (maker van waarheid voor). Daarvoor een palet aan voor mij

aannemelijke, door mij onderzochte argumenten, ter toetsing aan jullie

voorgelegd.

De boete ter hoogte van de kosten voor het bouwen van 6.000 huizen is te

hoog voor Athene. Alleen een beroep op de Romeinen de boete te verminderen

of te verhinderen kan soelaas bieden. Maar waarom zouden de Romeinen dat

doen. De boete was met instemming van Rome opgelegd door het ene lid van de

Ageische Liga aan de andere. En die liga mocht wel weg van Rome. Dus verdeel

en heers. Dat weten de Atheners. Ze weten ook dat de Griekse kunst en

cultuur geliefd is onder de Romeinse elite, wiens zonen Grieks studeren in

Hellas. Ze sturen dus geen magistraten maar de besten onder de besten, de

drie hoofden van de Atheense filosofische scholen. De strategie van de drie

filosofen is dat ze laten zien dat met het opleggen van de boete de kans

groot is dat iets begerenswaardig - ook voor de Romeinen - verloren kan

gaan. De liefde voor wijsbegeerte. Ze spreken af meerdere spreekbeurten te

houden in het Forum en leggen contact met een hun goedgezinde senator die

het doel van hun missie in de senaat zal verdedigen.

De complete canon van de Griekse wijsbegeerte was aan de lezende en reizende

elite van Rome min of meer bekend. De Griekse wijsbegeerte had alle denkbare

centrale filosofische concepten en posities in haar kern al doordacht en

gedoceerd. Bij praktische toepassing van filosofisch gedachtegoed was

dat-wat-het-geval-is  of dat-wat-zo-goed-mogelijk-lijkt-op-dat-wat-waar-is

bepalend. Maar het boek is uit. Filosofie bruist niet meer van leven. In

Athene plaatst men nog slechts voetnoten. En Rome is de baas ... maar net

begonnen met lezen van de filosofische canon.

Carneades bedenkt een strategie om het doel te bereiken. Hij vult de

Socratische methode aan. Daar waar Socrates zijn publiek zelf een zoektocht

laat maken binnen de eigen kennisvoorraad en vervolgens zelf laat

constateren dat ze eigenlijk nog niet(s) precies weten, laat Carneades zijn

publiek inzien dat weten niet met kennis te maken heeft maar dat

in beginsel elke uitspraak over welke voorstelling dan ook een aporie kent.

Voorstellingen over de wereld kunnen met een samenhangend, redelijk betoog

resulteren in uitspraken die elkaars on-mogelijkheid zijn. Zo zijn ook recht

en onrecht met hetzelfde recht te voorzien van (de) waarheid. De aan

Carneades bekende filosofisch niet te overbruggen kloof tussen

voorstellingen over de wereld en de daarbij niet te overschrijden grens zet

hij in. Daarbij gebruikt Carneades uitsluitend dat wat de Romeinen bij

uitstek kennen. Het aanwenden van handelingen al dan niet ingebed in een

wereldbeschouwing en onderbouwd met argumenten maar alles ten bate van eigen

voordeel. In de eerste oratie laat Carneades overtuigend zien dat het goed

is recht(vaardig) te handelen. Daarna laat Carneades in de tweede oratie

zien dat er geen natuurrecht bestaat en dat het onrecht door Romeinen

anderen aangedaan voordelig is voor Rome en dus ook een goede handeling is.

Net als het onrecht door Atheners Oropos aangedaan. Waarom dan een boete

voor Athene als ze doet wat Rome doet. Daarmee is er geen grond voor recht,

voor waarheid, voor kennisclaims. Wel is er de mogelijkheid een besluit te

nemen over hoe verder te gaan ten bate van eigen voordeel. Daarmee toonde

Carneades aan dat zowel recht als onrecht gelegitimeerd is bij het handelen.

En dat kan niet ... of wel?

De Romeinen staan perplex. De jeugd juicht en wil meer. Cato de Oudere

schrikt zich een hoedje. Hij wantrouwde de in Rome praktiserende Griekse

geneesheren al als de pest en nu praten een paar filosofen ook nog de jeugd

iets aan waardoor ze straks besluiteloos dreigen te worden. Weg met die

opruiers. In de senaat betaalt Cato de Oudere wel een prijs. De door de

beste Romeinse orator niet geprolongeerde voorstelling van de Atheense

hoogleraren wordt wel beloond. De filosofen de stad uit, maar de 500

talenten verlaagd naar 100. De praktisch-filosofische overtuigingsstrategie

van Carneades en de zijnen is succesvol. Pragma.

Discussie

Heeft Carneades beet of niet? Is de toestand hopeloos maar niet zorgelijk?

Maak ik aannememelijk dat Carneades geen kennisclaim heeft maar uitgaat van

aporieën en voor het handelen een praktisch-filosofische

overtuigingsstrategie aanreikt?

Maken aporieën in ontologische zin deel uit van onze wereld? Derrida geeft

de aporie Is mijn dood mogelijk?

Als Carnedes gelijk heeft valt dan het gronden van onze voorstellingen als

grond op zich voor menselijk handelen weg, is dan alles legitiem of resteert

er overtuigingskracht?

Tot de 20e ...

 

Geraadpleegde literatuur

Derrida, Jaques (1994),  Aporias ,  Stanford: Stanford University Press.

Finley, M.I. (1983/2001), Politics in the Ancient World, Cambridge:

Cambridge University Press.

Klever, W.N.A. (1982), Carneades, Rotterdam: Eramus Universiteit.

Thorsrud, Harald (2002), 'Cicero on his Academic Predecessors', Journal of

the History of Philosophy, Volume XL, 2002, nr 1, pp. 1-18

En via http://books.google.nl: Walton. Douglas N. (2002), Legal

Argumentation and Evidence, Pittsburgh: Penn State University Press.

Zeller, Eduard. (1880), Philosophie der Griechen, Leipzig: Fues's Verlag.

Op 20 oktober 2003 verdedigde Rob Losekoot in ons dispuut binnen het kader

van relevantie de stelling dat er bij communicatie een vooronderstelling

bestaat dat bij het spreken in het algemeen alles wat gezegd wordt gericht

is op (het duidelijk maken van) een bepaald communicatiedoel zodanig dat het

communicatiedoel logisch afgeleid kan worden uit datgene wat aangevoerd

wordt, en andere niet direct uitgesproken dus verborgen maar wel aanvaarde

feiten of vooronderstellingen. Daar was ik het toen niet mee eens maar nu

twijfel ik.