Democratie

De westerse wereld is democratisch en daar is zij trots op. Immigranten moeten zich aanpassen aan democratische waarden en de democratie wordt soms ook met veel geweld geëxporteerd naar verre landen.

We kunnen ons echter diverse vragen stellen met betrekking tot het democratisch gehalte van West-Europa en de Verenigde Staten. De regering Balkenende kan keuzes maken waar een meerderheid van de bevolking het mee oneens is en in de Verenigde Staten kan Bush president worden terwijl de meerderheid van de bevolking voor zijn opponent Gore heeft gekozen. Hierbij leidt de manier waarop de representativiteit georganiseerd is tot resultaten die niet de wil van de meerderheid van het volk vormen. Een ander probleem is het opkomen van ondemocratische partijen binnen de democratie. Moet de democratie haar vijanden de ruimte geven om groot te worden? In de 30’er jaren heeft het nationaal-socialisme handig gebruik gemaakt van de Weimar-democratie om zich te vestigen en het vertrouwen van de bevolking te winnen. Ook in onze tijd komen er steeds weer nieuwe groeperingen die het democratisch platform gebruiken om een ondemocratisch standpunt uit te dragen.

Een grote vraag is ook in hoeverre een volk autonoom kan beslissen, terwijl de media: het journaal, de deskundigen in Nova, CNN, de kranten, etcetera bepalen welke informatie verspreid wordt en op welke manier die gekleurd is. Ook de deskundige adviezen aan beleidsmakers staan op gespannen voet met een werkelijke democratie. Daarnaast kunnen we ons afvragen of een democratie zichzelf nog zo mag noemen als zij enclaves creëert, zoals Guantanamo Bay waarin de rechtsregels niet gelden en als de rechten van sommige groepen burgers ingeperkt worden, zoals bijvoorbeeld in Denemarken, waar vluchtelingen met status (en dus het Deense staatsburgerschap) een aantal jaren een lagere uitkering krijgen dan autochtone uitkeringgerechtigden. In Nederland zijn mensen voor de wet gelijk, maar blijken er de facto grote verschillen te bestaan in de mate waarin zij de besluitvorming kunnen beïnvloeden. De dreiging van terrorisme kan de positie van sommige groepen sterk doen verslechteren.

Tegenover immigranten uit niet-democratische landen moeten we uit kunnen leggen wat wij verstaan onder democratie en wat de waarde hiervan is.

We moeten ons ook afvragen in hoeverre het gelegitimeerd is om democratisch zendingswerk te bedrijven en in landen als Afghanistan en Irak oorlog te voeren om een democratie te vestigen. Er moeten toch minimaal zeer sterke argumenten voor een democratie zijn, om al het bloedvergieten te rechtvaardigen.

1. Wat is democratie?

Het begrip "democratie" stamt uit het Grieks en betekent letterlijk regering door het volk. Het is samengesteld uit de woorden demos (volk) en kratia (regering, autoriteit). Onder democratie verstaan we in de klassieke leer van de democratie "die institutionele regeling om tot politieke besluitvorming te komen, waarbij ten behoeve van het algemeen welzijn het volk zelf over strijdpunten beslist door verkiezing van individuen die bijeen moeten komen om de wil van het volk uit te voeren." (Schumpeter, 1963). In deze opvatting wordt de representatieve democratie beschreven. Een democratie kan echter ook direct zijn, zonder delegatie van bevoegdheden aan vertegenwoordigers, zoals in het oude Griekenland

In de omschrijving van het begrip worden al direct enkele problemen duidelijk. Ten eerste de vraag wie tot het volk behoren. Dit bepaalt de grenzen van de democratie. In de Griekse tijd waren dit de grenzen tussen de stadsstaten en in onze tijd de grenzen tussen staten. Het is niet altijd vanzelfsprekend waar de grenzen lopen. Een vraag hierbij is ook wie er participeert en wie uitgesloten wordt. In Athene bestond de demos in feite uit een klein deel van de bevolking. Vrouwen, kinderen, in de stad verblijvende vreemden en slaven waren uitgesloten. In de eerste moderne democratie in de USA waren vrouwen, kinderen, zwarte mensen en Indianen buitengesloten. Een interessante variabele is ook de schaal van de demos. Die kan sterk variëren.

In een representatieve democratie is de fundamentele vraag hoe de vertegenwoordigers de wil van het volk kunnen kennen. Schumpeter wijst er op dat er geen "algemene wil " bestaat waarover de demos het eens is of het na een redelijk gesprek eens kan worden. De wil van het volk is niet de basis maar een product van het politieke proces. Individuen krijgen beslissingsmacht "door middel van een concurrentiestrijd om de stemmen van de burgers". Vervolgens vormen ze een parlement of regering en daar wordt de wil van de meerderheid gefabriceerd. Schumpeter vergelijkt de wil van het volk met een mozaïek dat volstrekt niet wordt vertegenwoordigd door de wil van de meerderheid.

Dahl ziet democratie als een ideaalbeeld. In werkelijkheid leven we volgens hem in een polyarchie, een regering door minderheden die met elkaar overeenstemming moeten bereiken om meerderheidsbesluiten te kunnen nemen. Het verschil tussen dictatuur en democratie is volgens Dahl "one between government by a minority and government by minorities." Ieder mens maakt deel uit van diverse minderheden, die kunnen etnisch of religieus zijn, maar ook bestaan uit Groningers, filosofen, docenten of voetballers. Het feit dat iedereen soms bij de minderheid en soms bij de meerderheid hoort, beperkt de kans op onderdrukking. De verschillende groepen delen een zekere consensus over elementaire politieke waarden waardoor een vrije politieke markt van vraag en aanbod kan bestaan. Het vrije marktmechanisme zou daarbij tot een optimale behoeftebevrediging voor de burgers moeten leiden. Maar het is de vraag of dit goed werkt.

Democratie veronderstelt gelijkheid tussen de burgers: intrinsieke morele gelijkheid tussen alle mensen, gelijkheid in de zin dat mensen persoonlijk autonoom zijn en zelf het meest gekwalificeerd zijn om te kiezen wat goed voor ze is en politieke gelijkheid.

De voordelen van democratie boven andere regeringsvormen zijn volgens Dahl:

2. Geschiedenis

De democratie is uitgevonden door de Grieken in de 5e eeuw voor Christus. Binnen de stadsstaat namen de burgers gemeenschappelijk politieke beslissingen. De Grieken zagen de mens als een sociaal en politiek dies. Door in een politiek verband samen te leven kan hij zich ontwikkelen. Zoals hierboven al vermeld was het burgerschap zeer exclusief. Een dergelijke democratie veronderstelt een aantal voorwaarden (Dahl, 1989):

De overgang van ondemocratische regeringsvormen naar directe democratie in de stadsstaat noemt Dahl de eerste transformatie.

De tweede transformatie is de overgang naar de democratie binnen de natiestaat. Hierbij spelen naast de Griekse basis nog een aantal andere invloeden een rol. Ten eerste de republikeinse traditie. Deze baseert zich op het denken van onder meer Aristoteles en Machiavelli en de praktijk in Sparta, Venetië en Rome. Ook hier wordt de mens gezien als een politiek dier. Er wordt hier echter onderscheid gemaakt tussen de belangen van de aristocratie, de weinigen, de demos, de velen en de monarch, de ene. In de republiek wordt een evenwicht gezocht tussen deze belangen en dit wordt in de Grondwet vastgelegd. Voorbeelden zijn het Romeinse Rijk, met zijn consuls, Senaat en volkstribunen en het 18e eeuwse Engeland, waar in de Grondwet de verhouding tussen de koning, the House of Lords en the House of Commons geregeld wordt. Een andere nieuwe invloed is de ontwikkeling van representatieve regeringen. Zelfs in het Romeinse Rijk was het principe van representatie nooit overwogen. Hiermee wordt de afstand tussen regering en demos groter. Conflicten worden een deel van het politieke systeem. Het "publieke goed"wordt steeds meer gefragmenteerd. Ten slotte spelen de overtuigingen van burgers een rol bij het ontstaan van een democratie. Volgens Dahl kan een democratie ontstaan als er een redelijk welomschreven groep mensen is, die relatief onafhankelijk is of dat zal worden en die zichzelf beschouwen als in gelijke mate gekwalificeerd om te regeren.

3. Alternatieven

Vanuit principiële kritiek op de democratie zijn er twee alternatieven: anarchisme en regentschap. Op de bezwaren vanuit deze denkrichtingen moet een antwoord gevonden worden, wil de democratie zich kunnen rechtvaardigen.

3.1. Anarchisme

De anarchistische theorie (Kropotkin, Bakunin, Proudhon, Goldman) is zeer divers, maar een gemeenschappelijke kern is dat anarchisten dwang door de staat verwerpen. Ze gaan er van uit dat de mens redelijk is en een vrije wil heeft. Een autonoom persoon stelt zijn eigen wetten. Hij kan doen wat een ander tegen hem zegt, maar niet omdat die ander dat zegt. De verantwoordelijkheid voor het eigen leven is zo centraal voor het menszijn dat hij deze niet op mag geven. Het wezen van de staat is dat zij autoriteit uitoefent. Dit gaat niet samen met de individuele autonomie. Mensen kunnen zich vrijwillig verenigen in associaties. De kritiek van de anarchisten op democratie is dus dat individuele burgers gedwongen worden om de staat te gehoorzamen.

Hier kan tegen ingebracht worden dat de anarchisten autonomie zeer absoluut maken, terwijl er ook andere waarden zijn, zoals "rechtvaardigheid", "geluk"en "gelijkheid". Het is ook de vraag of de staat gedachteloze gehoorzaamheid eist. De burger kan zijn stem laten horen en proberen invloed uit te oefenen. Ook vanuit religieuze achtergronden zijn er vragen of men altijd de staat moet gehoorzamen, ook als een situatie ontstaat waarin de staat iets van de burger vraagt, wat in strijd is met zijn geloof. Men kan er dan voor kiezen om in principe de wetten van de staat te gehoorzamen, tenzij de eigen waarden serieus bedreigd worden.

We kunnen vaststellen dat de democratie, vergeleken met een niet-democratische staatsvorm, de dwang door de staat reduceert, omdat een meerderheid de besluiten ondersteunt. Het is niet mogelijk om te regeren met instemming van iedereen. De autonomie van individuele burgers zal altijd geschaad worden, maar een goede democratie probeert maximale instemming te verkrijgen en minimale dwang uit te oefenen.

3.2. Regentschap

Een andere fundamentele kritiek op democratie komt van onder meer Plato, Lenin en Skinner. Zij stellen dat "gewone mensen" niet in staat zijn om zichzelf te regeren. Alleen moreel competente mensen, die beschikken over de juiste, instrumentele kennis kunnen regeren. Plato veronderstelt dat er een objectieve kennis te verkrijgen is over het goede en de manier waarop dit te bereiken is. Daarnaast veronderstelt hij dat slechts een minderheid in staat is om deze kennis te verwerven. Plato denkt hierbij aan filosofen, Lenin aan partijkader en Skinner aan psychologen. De psycholoog Maslow gebruikt de vergelijking tussen mensen en kuikens om dit principe te illustreren. Volgens hem zijn sommige kuikens beter in staat om het goede voer te kiezen en zijn de door deze kuikens gekozen graantjes ook beter voor de andere kuikens. Hieruit concludeert hij dat het beter is om deze expertkuikens voor de hele kippenren het voer te laten kiezen en niet ieder kuiken autonoom te laten beslissen wat hij nu weer eens gaat eten. Ook voor mensen zou het beter zijn als diegenen die zichzelf het meest ontplooid hebben de keuzes voor de hele mensheid maken. Als we zien hoeveel mensen bijvoorbeeld op de LPF stemmen, valt het inderdaad te betwijfelen of iedere burger een goede kiezer is.

Problemen van deze benadering zijn dat het maar de vraag is of er één objectieve waarheid bestaat over het publieke goed en in hoeverre die waarheid dan kenbaar zou zijn. Bovendien moeten er in de politiek ook morele keuzes gemaakt worden waarbij feitelijke kennis niet voldoende is. Daarnaast is de aanname dat slechts enkelen in staat zijn om te regeren strijdig met de democratische aanname dat een substantieel aantal mensen gelijk gekwalificeerd is om zichzelf te regeren. Tussen deze twee aannames moet gekozen worden.

Een hedendaagse variant op de regent zou de expert kunnen zijn. In een gecompliceerde politieke situatie wordt steeds meer gebruik gemaakt van deskundigen. Zij adviseren democratisch gekozen volksvertegenwoordigers en hebben daardoor een grote politieke invloed, maar zijn zelf niet gekozen. Ook journalisten oefenen grote politieke invloed uit door hun selectie van het nieuws en de manier waarop zij dat presenteren. Het verschil met een regent blijft dat de expert alleen gedelegeerde macht heeft.

Pateman (1970) stelt dat het in de representatieve democratie ook de elites van de verschillende minderheden zijn die de politiek bepalen. Ook in Nederland worden bijvoorbeeld allochtone groepen in de politiek vertegenwoordigd door een beperkt aantal relatief goed aangepaste leiders. Het is hierbij de vraag in hoeverre zij hun achterban nog vertegenwoordigen.

4. Toekomst

Dahl ( 1989) heeft de indruk dat de westerse democratieën zich de laatste decennia steeds verder van de ideale democratie verwijderen. Hij verklaart dit door de manier waarop bedrijven georganiseerd zijn. In democratische landen worden bedrijven vaak regentesk of despotisch bestuurd. Dit leidt niet alleen tot economische ongelijkheid, maar omdat de economische positie van de burger ook een politieke bron is, tevens tot politieke ongelijkheid. De verschillen in invloed op politieke besluitvorming en besluitvorming binnen bedrijven worden hierdoor zeer scheef verdeeld. Omdat mensen volgens Dahl een onvervreemdbaar recht hebben om zichzelf te besturen volgens democratische spelregels zouden ook besluitvormingsprocessen in bedrijven zo democratisch mogelijk moeten zijn. Ze zouden bijvoorbeeld omgevormd kunnen worden tot coöperaties. Dit lijkt mij een sympathiek, maar moeilijk realiseerbaar idee.

Een ontwikkeling die hiermee samenhangt, is de globalisering. Bedrijven worden steeds groter en daarmee wordt de controle op het gedrag binnen deze organisaties steeds moeilijker. Allerlei afspraken die de werknemers beschermen kunnen ontdoken worden, door de arbeid te verplaatsen. Werknemers worden steeds meer inwisselbaar. Als ze niet meer uren willen werken gaat het bedrijf wel naar een ander land. In een neoliberaal politiek klimaat, waarin de overheid vooral terugtreedt en afslankt, worden de verschillen tussen burgers groter en komen er minder democratische regelgeving die de belangen van de burgers beschermt.

Ook buiten het bedrijfsleven vindt schaalvergroting plaats. Het is een hele stap van de Griekse stadsstaat naar het steeds verder uitdijende Europa. Daarmee wordt de democratie ook steeds meer pluralistisch. De toetreding van de nieuwe lidstaten heeft dit al duidelijk gemaakt en als straks Turkije bij Europa gaat horen wordt de diversiteit nog groter. Ook al wordt over veel hoofdlijnen van de politiek, zoals defensie en de mate waarin het land een verzorgingsstaat is, nog in de natiestaten beslist, toch worden er steeds meer politieke zaken gedaan in Europa en komt de vertegenwoordiging steeds verder van de demos af te staan. Het is nog een vraag hoe deze veranderingen zich verhouden tot het democratische gehalte van Europa. Een oplossing zou mogelijk te vinden zijn in een democratie op meerdere niveaus. Naast het Europese niveau zouden er beslissingen genomen kunnen worden op landelijk, regionaal en wijkniveau. Dit laatste is een vorm van participatie democratie waarin burgers zelf direct de politieke besluitvorming beïnvloeden. In een politiek leerproces kunnen mensen mondige burgers worden (Pateman, 1970). Een voorwaarde hiervoor is dat de overheid de participatie niet smoort in regels en procedures. Volgens Dahl is een kritische massa van goed geïnformeerde burgers noodzakelijk om de democratie in stand te houden.

Een andere vraag is in hoeverre er elders op de wereld gunstige voorwaarden zullen ontstaan voor nieuwe democratieën en in hoeverre de huidige democratische landen de kans lopen om ondemocratisch te worden. Democratieën zijn invloedrijk en economisch succesvol. Dahl stelt dat de beste voorwaarden voor een stabiele polyarchie zijn:

Er zijn niet veel ondemocratische landen die aan deze voorwaarden voldoen. Daarom is het volgens Dahl maar in beperkte mate mogelijk om landen te bekeren tot democratie. Aan de andere kant gelooft hij niet dat bestaande democratieën veel gevaar lopen, omdat de geschiedenis leert dat landen die langer dan 20 jaar democratisch zijn zelden een autoritair regime de macht over kan nemen. Het Duitsland van de 30er jaren was nog slechts korte tijd democratisch, voordat Hitler aan de macht kwam en in de landen met een democratische traditie, die in de Tweede Wereldoorlog bezet werden, keerde na de bevrijding de democratische staatsvorm weer snel terug. Er hebben grote politieke veranderingen plaats gevonden, nadat Dahl dit schreef. Het lijkt er echter wel op dat in landen met een democratische geschiedenis de nieuwe democratie meer kans maakt om wortel te schieten dan in landen die abrupt "hervormd" worden. Het is interessant om te zien wat er in een land als Afghanistan zal gebeuren.

5. Problemen

Samenvattend kunnen we stellen dat de democratie een oplossing moet vinden voor de volgende problemen:

De verhouding tussen meerderheid en minderheden.

De spanning die bestaat tussen dwang door staat en autonomie van de individuele burgers.

De vragen of iedereen in gelijke mate in staat is om goed te kiezen en of het mogelijk en wenselijk is om ondemocratische partijen te weren.

De grote invloed van niet-democratisch gekozen deskundigen en nieuwe elites

De vraag hoe een democratie zich kan aanpassen aan een veranderende wereld waarin de natiestaat invloed verliest, diversiteit toeneemt en de afstand tussen vertegenwoordigers en burgers steeds groter wordt.

Een problematische verhouding tussen democratie en kapitalisme.

6. Discussievragen:

Voorlopig stel ik de volgende discussievragen voor:

Zijn de door Dahl genoemde voordelen van democratie voldoende legitimatie om een democratie te verkiezen boven alternatieve regeringsvormen?

Is een substantieel deel van de mensheid in staat om verstandige politieke keuzes te maken of kunnen we daar beter een paar deskundigen voor inschakelen?

Hoe kan een democratie of polyarchie de rechten van minderheden waarborgen?

Hoeveel grootschaligheid kan een democratie aan en hoe kunnen de problemen van een grootschalige democratie opgelost worden?

Literatuur:

Dahl, Robert A., A preface to democratic theory. Chicago, 1956.

Dahl, Robert A., Democracy and its critics. New Haven and London: Yale University Press, 1989.

Koning, H., Directe democratie in Nederland. Maastricht, 1995.

Pateman, C., Participation and democratic theory. Cambridge, 1970.

Schumpeter, J.A., Kapitalisme, socialisme en democratie. Hilversum, 1963.

Jacquelien Rothfusz