alfi-bulletin december 2006

             

 

Redactioneel

 

Voor jullie ligt de ‘winter’aflevering van het alfibulletin, met verslagen van alfi-activiteiten, een karakterschets van het werk van Paul Ricoeur, en meer filosofische wetenswaardigheden. De redactie hoopt dat jullie hierdoor verlicht het nieuwe jaar in kunnen gaan en wenst jullie fijne feestdagen en de beste filosofische wensen voor 2007 toe.

 

 

Bestuur

 

nieuw bestuurslid

 

Het bestuur heeft afscheid genomen van bestuurslid Benno Ticheler en heeft Katherine Gardiner verwelkomd als nieuw bestuurslid namens de faculteit. Katherine is momenteel werkzaam als studieadviseuse en heeft ook het facultaire alumnibeleid bij haar takenpakket gekregen.

 

alv en alfilezing

 

Op zaterdag 17 februari 2007 zal de Algemene Ledenvergadering plaatsvinden. De aansluitende alfilezing zal deze keer verzorgd worden door prof. Ton Derksen, hoogleraar cognitiefilosofie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en weten-schapsfilosoof. Ton Derksen heeft zich als wetenschapsfilosoof intensief bezig gehouden met een poging de zaak Lucia de B. heropend te krijgen. Lucia de B. is volgens verscheidene deskundigen onterecht voor meervoudige moord veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf met dwangverpleging. In de loop van januari ontvangen jullie uitnodiging en programma van de alfidag.

 

Alumniplatformoverleg

 

internationalisering

 

Op 4 december organiseerde het bureau van de universiteit een overleg voor de vertegenwoordigers van de verschillende facultaire alumniverenigingen. Op de agenda stond onder meer een bijdrage van Frans Zwarts, rector van de RuG, over ‘Internationalisering en de rol van Alumni’. Internationalisering wordt door hem beschouwd als een consequentie van mondialisering van economie en betrekkingen. Voorheen kwam 4,5-5% van de studenten uit het buitenland en bezochten zij vooral de universiteiten in Wageningen, Delft en Maastricht, het streven is om deze percentages fors uit te breiden. Volgens de OECD studeren momenteel 2,5 miljoen studenten buiten eigen land en moeten dat er de komende twintig jaar 12-19 miljoen worden. Zwarts wees op de krimpende bevolking van West-Europa en het feit dat de RuG in het verleden al vier maal bedreigd is geweest met sluiting. De Europese Unie zal op korte termijn onderwijsbeleid voor de hele Unie formuleren en van de totaal 4000 instellingen voor hoger onderwijs zullen er dan maar 3000 overblijven.

Om zich niet uit de markt te prijzen zal de RuG zich daarom volgens Zwarts veel sterker internationaal dienen te oriënteren. Ook de bachelor-master structuur is Europees en niet nationaal van karakter. Nationale oriëntatie belemmert volgens Zwarts de toegang tot internationaal talent en hij noemde de nationale gerichtheid van Japan hierbij als voorbeeld. Nederland wil volgens hem echter niet zover gaan als Australië waar de instellingen voor hoger onderwijs met uitgebreide campagnes zoveel mogelijk buitenlandse studenten werven om geld binnen te krijgen dat zij niet meer ontvangen van de landelijke overheid.

Of het Groningen inderdaad alleen gaat om public relations, kwaliteit (talent) en continuïteit (nieuwe aanwas), zoals Frans Zwarts benadrukte, en niet om financiële overwegingen, is de vraag. Sinds het aantal studenten dat een jaar of diploma haalt belangrijk(ste) criterium voor financiering van het onderwijs is geworden, is het niet alleen financieel voordeling om het niveau te verlagen maar ook om studenten met een goede vooropleiding in het buitenland op hun kosten voor een jaartje op te nemen en een diploma te laten behalen.

 

e-mail for life

 

Een ander agendapunt was het e-mail for life project. Dit RuG alumninetwerk is een digitale ontmoetingsplaats waar de alumni contact kunnen zoeken met vakgenoten, waar ze oude studievrienden terug kunnen vinden en de relaties met andere alumni en de universiteit kunnen onderhouden. Er zal naast gegevens over alumni onder meer ruimte zijn voor een actueel forum, een prikbord en vacatures. In het voorjaar begint een proefproject onder pas afgestudeerden en langzamer-hand zal het netwerk tot alle alumni uitgebreid worden.

 

Lidwien Schuitemaker

 

Paul Ricoeur

De Franse filosoof Paul Ricoeur ( 1913 – 2005) heeft een omvangrijk oeuvre nage-laten met een duidelijk filosofisch programma. Hij heeft zich vele jaren afgevraagd hoe de zin van het leven in het menselijk bestaan kan worden begrepen.

Hij is zijn werk begonnen met studies over de existentialisten Jaspers en Marcel. Ten aanzien van de methode zoekt hij aansluiting bij de fenomenologie van Husserl.

Op basis van deze achtergronden begint hij met een onderzoek naar de gestalten van het willen en het kunnen. Hij vraagt zich af hoe men de mens in zijn expressies kan begrijpen en welke diepere levenszin in die expressies aan bod komen. Hij maakt daarbij gebruik van een hermeneutische verdieping. Dat wil zeggen het uitwerken van alle vooronderstellingen die met het interpreteren van teksten, uitspraken, levensverhalen en mythen hebben te maken. De psychoanalyse en de taalkunde past hij toe bij zijn vergelijkende studie van de godsdiensten en bij de literatuurkritiek die zich met de verhalende verbeelding inlaat. Daarbij kiest hij drie invalshoeken, t.w. een filosofische, een politieke en een theologische. De uiteindelijke zin van het menselijk handelen vindt bij hem zijn wortels in het religieuze. De zin van het leven, willen en falen, onwil, macht en kwaad zijn thema s die de filosofie uitdagen en door hem nader worden onderzocht.

Zijn laatste grote hoofdwerk,getiteld Soi-même comme un autre,  is een studie van de voorwaarden over de menselijke identiteit. Het is een interpretatieleer van het “zelf “, gebaseerd op de articulatie van vier vragen: wie spreekt? , wie handelt? , wie vertelt zichzelf iets? en wie is het morele subject van de toerekening?. Deze vragen zijn niet louter academisch, maar concrete expressies van de mens die zichzelf ondervraagt. Deze vragen maken deel uit van allerlei oriënterende verhaalfragmenten die de mens voor zichzelf, voor anderen en ook voor de wereld vertelt.

Het is natuurlijk niet zo gemakkelijk een mensenleven in een samenhangend verhaal te vatten. Wij bevinden ons steeds in een onafgerond geheel. Bovendien nemen wij in ons leven niet altijd hetzelfde perspectief in, waardoor het verhaal van onze levensloop fragmentarisch en niet altijd coherent kan zijn. De samenhang die wij hoogstens kunnen denken hebben wij niettemin nodig voor onze individuele zingeving. De afgewerkte verhalen behoren veeleer tot de literatuur, tot de romans, de biografieën waaraan wij ons niet zelden (imaginair) spiegelen omdat die literaire verhalen een mimetische kracht hebben. Het zijn die verhalen die ons kunnen helpen in ons proces tot zelfverstaan van het dagelijkse leven. Daarom kan de roman-literatuur voor mensen troostend werken. De verhalen van het reflexieve zelf hebben voor Ricoeur dan ook een duidelijk ethisch karakter.

 

Henk Reijnders

 

Dispuut

 

triadisme

 

Eite Veening beet de spits van het nieuwe dispuutseizoen af met een bijdrage over ‘Voortgezet Triadisme’.

Eite beschouwt zijn triadisme als verbetering van Popper’s driewereldentheorie en als alternatief voor dualisme en monisme. De wereld van de dingen, van de ervaringen en van de abstracte entiteiten zijn volgens Eite in navolging van Popper niet tot elkaar te herleiden, het zijn drie substanties zonder hiërarchie. Als verbeteringen van de driewereldentheorie noemde Eite de invoering van een connectiecoëfficiënt, van het aan Husserl ontleende begrip drieleefwerelden-dynamiek en zijn notatiesysteem Omnicom, waarmee breinentiteiten en relaties hiertussen getalsmatig worden uitgedrukt. Het Omnicom is een nieuwe poging om in de traditie van Leibniz’s experiment met de universalsprache en van het streven van de Wiener Kreis naar een eenduidige basistaal, te komen tot een codesysteem voor breinentiteiten zodat in gevallen van onduidelijke communica-tie ordening kan worden aangebracht.

Op de vraag of we niet genoeg hebben aan één wereld, verzekerde Eite dat het triadisme afrekent met het reductionisme van verscheidene materialisten en dat ook de veronderstelling van twee werelden de lading van de complexe realiteit niet dekt. Daarop volgden een aantal sceptische vragen en tegenwerpingen tegen het voorgestelde Omnicum, dat volgens de meeste andere dispuutleden zal leiden tot oeverloos gebakkelei over welke bewering waar onder valt en tot een onontwarbare kluwen van cijfers. Over een paar jaar kunnen we een mooi boek van Eite over dit alles tegemoet zien en wellicht zal dat ons meer duidelijk verschaffen.

 

joodse filosofie

 

Jan Pos liet onze gedachten gaan over de vraag of Joodse filosofie (on)mogelijk is. Volgens Jan is de Joodse Griek Philo van Alexandrië grondlegger van de Joodse filosofie, voorzover deze bestaat. Philo van Alexandrië gebruikte Plato’s filosofie om de Thora uit te leggen. De vraag werd gesteld wat onder Joodse filosofie gerekend dient te worden. En bestaat zoiets als etnische, religieuze en politieke filosofie? Opgemerkt werd dat de leerstoel voor reformatorische wijsbegeerte aan de RuG in 2005 is opgeheven en dat de leerstoel Joodse filosofie in Berlijn in 1933 door de nationaal-socialisten is afgeschaft. Bestaat er een Joods-filosofische grondhouding die zich onderscheidt van de niet-Joodse?

Door Jan werd opgemerkt dat in de Thora 364 postulaten staan voor het goede leven maar dat deze geuniversaliseerd zijn doordat ze door Jezus voor niet Joden gepreekt zijn. De vraag werd gesteld of, uitgaande van Philo’s motto dat het redelijke het goede is, de postulaten hoe te leven allemaal wel zo redelijk zijn. Veel ervan is als rituelen verankerd in het Jodendom.

 

Één van de dispuutleden kon zich vinden in de opvatting dat er in de Joodse traditie een universeel karakter te ontwaren is dat betrekking heeft op de hele mensheid. De Joden stelden volgens deze opvatting specifiek ethische vragen die in andere godsdiensten niet gesteld werden, begonnen de mens als eersten te beschouwen als uitverkoren ten opzichte van de dieren en waren de grondleggers van de mens tot mens ethiek. De vraag is of dit antropocentrisme zo kenmerkend was en is voor de Joods-christelijke traditie, ook hindoeïsme en boedhisme richtten sterk de aandacht op individueel streven een beter mens te worden.

 

frontiers of justice

 

Jacqelien Rothfusz nam het boek ‘ Frontiers of Justice’ van Martha Nussbaum onder de loep. Nussbaum stelt zich bij een rechtvaardige samenleving geen sterke wereldstructuur voor maar een geheel van onafhankelijke naties. Zij ziet in Rawls’ theorie om tot een rechtvaardige samenleving te komen een aantal tekortkomingen, met name zijn uitgangspunt dat vooral eerlijke verdeling van primaire goederen  (inkomen) bijdraagt tot een rechtvaardige samenleving. Nussbaum stelt voor in plaats hiervan de aandacht te richten op menselijke mogelijkheden (capabilities) zoals de mogelijkheid tot normale levensduur, gezondheid, praktische rede en spel.

Vanuit het dispuut werd de vraag gesteld of middelen en mogelijkheden praktisch gezien niet op hetzelfde neerkomen, voor mogelijkheden zijn immers middelen nodig. Ook vonden sommige dispuutleden de stap van Rawls’ idee van egoïsme als menselijke drijfveer naar Nussbaum’s betrokkenheid bij alle mensen wel erg groot en vroegen zij zich af of beide aannames niet onjuist zijn. Is de mens van nature egoïstisch of altruïstisch of wordt hij tot deze houdingen opgevoed, maatschappelijk geprogrammeerd? Ook werd opgemerkt dat het vreemd is dat Rawls en Nussbaum geen uitspraken doen over rechtvaardigheid in relatie tot de kapitalistische productiewijze. En hoe stelt zich Nussbaum de afschaffing van het onderscheid tussen publiek- en privésfeer concreet voor?

Een ander probleem, zo werd geconstateerd, is Nussbaum ’s voorstel om capabilities ook toe te wijzen aan dieren, door uit te vinden wat een vertegenwoordiger van de dieren redelijkerwijs zou beslissen. Is het hier niet de mens die spreekt?

verval van de cultuur

 

Hendrik Nijhuis liet de dispuutleden met zijn inleiding over ‘verval van de cultuur’ tot na de pauze in het ongewisse. Was de ongebruikelijk ouderwetse terminologie van de toelichting die Hendrik had gestuurd van hemzelf afkomstig? Was het een filosofische charlatan, vroegen sommigen zich af, die in zulke ongedefinieerde en onbeargumenteerde algemeenheden sprak dat er moeilijk wat mee te beginnen is? Lag de moeilijke toegankelijkheid aan de vertaler, of waren deze drie mogelijkheden tegelijkertijd het geval?

De essentie van de anonieme bijdrage was dat de cultuur als zodanig, dat wil zeggen de stoffelijke en geestelijke vooruitgang van de enkeling en de gemeenschap, in verval is geraakt doordat het primaat van het ethische (het in stand houden en bevorderen van leven) verloren is gegaan dankzij de invloed van de natuurwetenschappen, waardoor het menselijk denken verworden is tot absoluut zakelijk denken.

De hint dat de schrijver een grote snor had, deed de suggestie van Nietzsche, Schopenhauer, Husserl en Spengler over tafel gaan, maar hun snor bleek van onvoldoende formaat te zijn geweest. Ook de aanwijzing dat het stuk in de periode rond de beide wereldoorlogen geschreven was bracht ons niet verder dan bovengenoemde opsomming. De aanvulling dat de schrijver naast beroemd organist ook theoloog en filosoof was, een standaardwerk over Bach en orgelbouw had geschreven en neef van Sartre was, hielp evenmin. Niemand kwam op het idee dat de tekst van de als arts bekend zijnde Albert Schweizer afkomstig was, behalve Otto, mede dankzij Google. Albert Schweizer schreef zijn boek ‘Verval en wederopbouw der cultuur ‘ met de verschrikkingen van de eerste wereldoorlog voor ogen, en was ervan overtuigd dat verwaarlozing van het ethische, redelijke en geestelijke aanleiding had gegeven tot deze oorlog.

De ideeën van Albert Schweizer vertonen weinig overeenkomst met het pessimisme van Schopenhauer en worden gekenmerkt door levensdrang, positieve hoop en idealen, die hij zelf als zendingsarts in Afrika in de praktijk probeerde te brengen, aldus Hendrik.

 

Lidwien Schuitemaker

 

Putten uit een oude bron?

over hermeneutische puzzels bij de klassieken

 

Het blijft een feit: de oude teksten uit de filosofie zijn niet eenduidig. Daarvoor is de taal waarin ze zijn geschreven te vreemd voor ons en zijn de tradities waarlangs ze tot ons zijn gekomen te opdringerig.

In een poging om een conceptueel adequaat alternatief te vinden voor het Platoons-Cartesiaans dualisme van lichaam/brein en geest/ziel probeerde een leesgroep van vooral psychiaters waaraan ik deelneem om De Anima van Aristoteles te bestuderen. Dat was naar aanleiding van de aanbevelingen uit het eerder besproken boek van Bennett & Hacker: Philosophical foundations of neuroscience (2003).

Er is een redelijk recente Nederlandse vertaling van: De Ziel, vertaling Ben Schomakers, uitg. Damon 2000. Het boek is dik in verhouding tot de tekst zelf en het kent een Inleiding van ruim 150 pagina’s, een vertaling van de tekst zelf met aantekeningen van zo’n 150 pagina’s en dan nog zo’n 200 pagina’s met aanvullingen en hermeneutische toelichtingen en nog een glossarium.

Dat moet dan toch goed komen; zou je zeggen.

Ik had bij een antiquariaat nog een vertaling uit 1953 gevonden van een mij onbekende prof. dr. L.J.M. van den Berg. En ik had een paar Engelse vertalingen. Meestal ook met toelichtende en verklarende aantekeningen. En in de Cambridge Companium to Aristotle staat een fraai stuk over de psychologie van Ari. Dus ik was breed toegerust en het werd een boeiend traject. Deze groep neemt de tijd voor een boek dus de 150 pagina’s van de Ziel werd in een avond of 4 doorgewerkt.

En het was en bleef lastig. De verschillen tussen de vertalingen zijn aanzienlijk. Schomakers heeft evident meer affiniteit met Plato en neigt tot een interpretatie die ik als TE Platoons neig te zien. Maar weet ik veel!

De verleiding is groot maar nog net weerstaanbaar om nu hetzelfde te doen wat ik ooit met Spinoza deed: een reeks vertalingen van een enkel lemma verzamelen en vergelijken. Dat is zeker een heerlijke manier om te proeven en te zoeken en zo te proberen zo dicht mogelijk bij iets te komen wat misschien in de buurt ligt van wat die goede oude Ari ooit echt te melden had.

Maar ook dan: weet ik veel! Ik heb er intussen al weer wat meer over bestudeerd en de conclusie is duidelijk: de geleerden zijn het over veel niet eens. Dus op grond waarvan zou ik dan denken te weten waar het Ari om ging?

Dat brengt mij bij mijn start: de taal is te vreemd. Ari schreef zelden lekker oud Grieks (heb ik me laten vertellen) en wat hij bedoelde is dus al qua formulering niet glashelder. Bovendien schreef Ari niet zelf, maar maakte iemand anders aantekeningen van lezingen die Ari hield (heb ik me laten vertellen). Dus dat geeft al een enorme ruis.

Dan die tradities: we zijn al lang geen Grieken meer en de kerkvaders zijn zeer uitvoerig met Ari bezig geweest. Kort geleden kocht ik “Life’s form” van Dennis Des Chene, over “late Aristotelian conceptions of the soul” en hij heeft het dan alleen over de Middeleeuwers. Daar komt bij dat wij intussen toch vooral Cartesiaans zijn gaan denken en dan is het echt lastig: hoe maak ik de vergelijking tussen het lichaam en de geest in de Cartesiaanse traditie en een levend of bezield lichaam in de Aristotelische traditie?

Tot mijn verbazing is de lijn van Ari via Aquinas weer te vinden in moderne Christelijke mensbeschouwingen: “Body and Soul” van Moreland & Rae uit 2000 is een verdediging van een Thomistisch dualisme wat tot Ari wordt herleid en op basis waarvan zij in dit boek een behoudend - christelijke ethiek bepleiten ten aanzien van abortus en klonen en euthanasie. Dat boeit wel….

Het blijft dus tobben. Maar wel uiterst boeiend.

En ik blijf gefascineerd: is Ari eigenlijk toch nog heel actueel als het om het mentale gaat? Nog steeds zinnig en relevant; mits ontdaan van het stof der eeuwen? Zit er tussen dat gedateerde nog een aantal noties, onderscheidingen, concepten, intuïties, waar we nu weer veel van kunnen leren?

Of is hij gewoon gedateerd in z’n psychologie (of biologie natuurlijk!) zoals hij dat ook is in z’n kosmologie en zo meer?

Ik kom er vast nog eens op terug….

Als ik tijd heb gehad…

 

Eite Veening

 

George Berkeley

 

Een bijna vergeten filosoof lijkt hij te zijn, George Berkeley. Zijn werk komt in literatuurlijst van de faculteit niet of nauwelijks meer voor en de enige in de U.B. beschikbare Nederlandse vertaling van zijn hoofdwerk ‘A treatise concerning the principles of human knowledge’, dateert uit 1922. Opmerkelijk, deze geringe aandacht want het gedachtegoed van Berkeley is de meest pregnante en extreme uitdrukking van het filosofisch idealisme, en de tegenstelling tussen idealisme en materialisme is zo oud en actueel als de filosofie zelf. Berkeley heeft zich met zijn verhandeling over de grondslagen der menselijke kennis ten doel gesteld om aan te tonen dat de wereld buiten ons, de dingen die wij waarnemen, producten zijn van de geest, en dat alleen wat wij waarnemen bestaat. Vandaar zijn beroemd geworden uitspraak ‘esse est percipi’ (zijn is waargenomen worden).

Aan de waarneming kent Berkeley een centrale rol toe in het kenproces en je zou daardoor kunnen denken dat hij een vertegenwoordiger is van het in zijn tijd met name onder invloed van Locke opbloeiende filosofisch empirisme. Berkeley wijdt echter een groot deel van zijn verhandeling aan kritiek op Locke, met name op diens onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten. Alles, aldus Berkeley, zien we via perceptie, en aangezien het object niet onafhankelijk van de waarneming bestaat, zijn er geen primaire eigenschappen. De veronderstelling van het bestaan van een materiële wereld als origineel (primaire eigenschappen), waarvan onze ideeën een afdruk zijn, leidt volgens Berkeley tot scepticisme omdat we door deze kloof niet kunnen weten hoe de werkelijk op zichzelf eruit ziet. Een veronderstelling die door Kant later middels het ‘Ding an sich’ verder wordt uitgewerkt. Berkeley denkt dit scepticisme te overwinnen door de materiële wereld als niet bestaand te verklaren: alles, in het bijzonder waarneming en wereld, is product van de geest en daarmee is de kloof tussen werkelijkheid en kennen verdwenen. De tegenwerping dat het bestaan van een tafel toch moeilijk ontkend kan worden wanneer ik de kamer ben uitgelopen en ik de tafel dus niet meer kan waarnemen, beantwoordt Berkeley als volgt: al het waarneembare blijft, wanneer het niet door de mens wordt waargenomen, waarneembaar in Gods Geest. Zo blijft de tafel bestaan, ook als we er niet naar kijken. Deze invoering van God leidt tot nieuwe problemen die Berkeley onbesproken laat: hoe kan de door Berkeley veronderstelde passieve menselijke eindige en zintuiglijke geest deel hebben aan de actieve oneindige en onzintuiglijke geest van god, en hoe kan god zonder zintuigen waarnemen?

Berkeley’s verhandeling over de grondslagen van de menselijke kennis is interessant door zijn opmerkelijke en eenvoudige aanpak van het nog steeds actuele filosofische probleem hoe wij middels onze zintuigen in staat zijn de onafhankelijk van ons bestaande werkelijkheid te kennen. In zijn vraagstelling hierover was hij een voorloper van Kant, in zijn benadering van het causaliteitsvraagstuk een weg-bereider voor Hume.

Berkeley richtte zijn peilen vooral op de materialisten die uitgaan van het bestaan van één substantie, de materiële en plaatst hiertegenover een andere enkele substantie, de geestelijke. Het moderne natuurwetenschappelijke materiebegrip heeft zijn harde stoffelijkheid verloren en dit begrip vertoont daardoor ironisch genoeg steeds meer gelijkenis met die ene substantie van Berkeley.

 

Lidwien Schuitemaker

 

Leesgroep

 

De leden van de leesgroep zijn blij met de begeleiding door Martine Prange van ‘Also sprach Zarathustra, ein buch für alle und keine’, van Nietzsche. Wij maken dankbaar gebruik van haar kennis als Nietzsche-onderzoekster en – promovendus, bij een werk dat niet gemakkelijk te lezen is, vanwege het veelvuldige gebruik van metaforen, bijbelse verwijzingen, tegenspraken en fragmentarische karakter, waarmee hij latere postmodernisten heeft beïnvloed. Kenmerkend zijn ook in dit werk van Nietzsche zijn antichristelijke houding, zijn kritiek op de gevestigde in slaap sussende waarden en op de meelopers (geleerden) die deze waarden uitdragen en zijn oproep tot verandering van mens tot Übermensch door scheppen van nieuwe waarden. Wat Nietzsche zich bij nieuwe waarden en Übermensch

voorstelt wordt in voorwoord en deel 1 nog niet duidelijk, wel dat zijn pessimistische visie op de huidige mens, zijn oproep tot uitverkorenen en zijn verachting voor het gewone volk geschikt zijn voor gebruik door verschillende nationalistische en andere conservatieve bewegingen in verleden en heden.

 

Lidwien Schuitemaker

 

Normatief handelen, beginselvastheid als probleem

 

een persoonlijke impressie van de lezing van prof. M.L. de Rijk, datum 6 december 2006

 

Eerlijk gezegd was ik niet naar dit colloquium van de vakgroep praktische filosofie gegaan als een goede vriend het me niet sterk aangeraden had. Ethiek is niet echt 'mijn ding' en dan een lezing van een 82 jarige.... Vooroordelen dus. Al bij binnenkomst van de spreker, of eigenlijk al daarvoor, moest ik mijn verwachtingen bijstellen. Er waren duidelijk meer belangstellenden dan gewoonlijk en de spreker bleek een vitale persoonlijkheid met een krachtige stem die duidelijk gewend was collegezalen vol studenten toe te spreken. Na de introductie van Hans Harbers nam de Rijk het woord en voerde hij zijn toehoorders mee....

Hij stelde allereerst dat normatief handelen gebaseerd is op de aanname en praktisering van bepaalde aanwijsbare principes. In de verantwoording van dit handelen moet niet alleen de vraag beantwoord worden hoe in het handelen deze principes in de praktijk gebracht worden, maar ook hoe deze principes zelf gefundeerd worden. De Rijk verdedigde vervolgens de volgende stellingen:

1. Normatief handelen kan op geen enkele wijze logisch uit de beginselen worden afgeleid. Pas na de keuze voor een bepaalde handeling wordt een beroep gedaan op 'hogere beginselen'. Hij betoogde dat dit in de politiek de gangbare praktijk is.

2. Deze hogere beginselen zijn universaliseringen van de empirische werkelijkheid en als zodanig producten van menselijk denken.

3. Hogere beginselen zijn gebonden aan de sociale dimensie. De Rijk verdedigt in deze de coherentietheorie van waarheid. In tegenstelling tot de correspondentietheorie die de referentiepunten buiten ons denken zoekt zijn de referentiepunten van de coherentietheorie weliswaar gebaseerd op de empirische werkelijkheid maar zijn ze allereerst met elkaar samenhangende producten van ons denken. Ze liggen dus niet bij voorbaat vast, maar zijn ook niet arbitrair. Ze zijn afhankelijk van het heersende paradigma. Bij verandering van paradigma veranderen de referentiepunten en daarmee de hogere beginselen.

In deze lezing werd duidelijk dat de Rijk niet alleen classicus, mediaevist en taalfilosoof is, maar dat hij ook zeer goed op de hoogte is van de logica. Het was zonder meer een plezier om zijn lezing bij te wonen.

 

Marianne Looyaard

 

Lustrumbundel

 

Eind 2007 bestaat alfi 10 jaar!! Zoals jullie weten zal dit tweede lustrum begin 2008 gevierd worden met onder meer een tweede alfibundel met bijdragen van de leden. Laten jullie alvast jullie gedachten gaan over wat voor interessants jullie deze keer willen schrijven, en over een passende naam voor de bundel?

 

Filosofische agenda

 

15 januari:

dispuutbijeenkomst ‘Over metaforen’, door Otto Wiersma

 

19 januari:

GSW-lezing 'De depressie-epidemie' door Trudy Dehue, hoogleraar theorie en geschiedenis van de psychologie

 

24 januari:

alfi-stuff leesgroepbijeenkomst

‘Also sprach Zarathustra’, deel 2

 

17 februari:

ALV, alfilezing 'Lineair perspectief: realistische eis of ingeprente conventie?', door prof. Ton Derksen, hoogleraar cognitiefilosofie aan de Radbout Universiteit Nijmegen

 

19 februari:

dispuutbijeenkomst ‘Ervaring in steen’, door Anjo van Wely

 

maart:

aanvang werkzaamheden alfibundel

 

13 maart:

alfi-stuff leesgroepbijeenkomst

‘Also sprach Zarathustra’, deel 3

 

19 maart:

Dispuutbijeenkomst ‘Tijd en verhaal. Paul Ricuoer’, door Nico Marsman

 

16 april:

Dispuutbijeenkomst ‘Metafysica en wetenschap’, door Henk Reijnders

 

Colofon

 

hoofdredactie: lidwien schuitemaker

medewerkers: eite veening, henk reijnders, marianne looyaard,