ALFI-dispuut 20 oktober 2008.

We hadden voor de oktoberavond nog geen spreker en toen kwam Jacqueline op het idee om iets voort te zetten dat in de afgelopen zomer stil was gevallen: een internet/maildiscussie over zorgethiek naar aanleiding van de Leesgroep in het voorjaar met Katherine Gardiner.

Na afloop van die leesgroep heb ik even gepoogd om de discussie op internet voort te zetten (zie onder) maar daar gebeurde weinig en niet ieder deed lekker mee en toen was de vraag vanuit de enkele belangstellende of het concreter kon.

Daartoe schreef ik een casus met verzoek om zorgethisch commentaar en Otto en Mart van Dijk (geen ALFI-lid maar wel betrokken lid van die Leesgroep) schreven commentaar.

Daar is dat ook weer bij gebleven; er is altijd zo veel te doen en te overdenken en daarom is het mooi dat Jacquelien op dit idee kwam.

Jacquelien en Lucie Besselink waren leden van de leesgroep die (nog) niet reageerden op mijn stuk maar in eerste instantie wel verder wilden.

Ik heb Mart gevraag om bij het dispuut te zijn en of het goed was als ieder zijn teksten kreeg; op beide reageerde hij instemmend.

Ik heb ook Lucie gevraagd voor de dispuutsavond en die wilde ook graag komen.

Dus voor de 20ste oktober als ingevoegd programma: bijgaand de forumteksten en mijn casusstuk met de reacties van Otto en Mart. Ik stel voor dat Jacquelien de discussie leidt; zij nam het initiatief hiertoe!

Tot de 20ste,

Eite

Dit is de starttekst voor het Zorgethiek-forum van ALFI.

Deze tekst is bedoeld om de thema's te beschrijven die we na de leesgroep van belang vinden. Rechts kan ieder dus commentaar geven maar men kan ook in deze tekst wijzigen of aanvullen. Elk van deze thema's krijgt dan een aparte tekst waarbij hetzelfde mogelijk is: rechts commentaren en discussie en aan deze kant de tekst bijstellen.

Vergeet niet om je eigen wijzigingen en aanvullingen OP TE SLAAN; anders zijn ze weg.

Deelnemers: de leden van de leesgroep en anderen op voordracht van de leden en alleen via Veening (e.p.veening@wxs.nl) aan te melden.

Ideaal gezien leidt dit tot een "boekje" met deze tekst als algemene inleiding en de volgende teksten als hoofdstukken.

1. Het bereik van Zorgethiek: waar gaat het allemaal over? Welke kwesties zijn specifiek zorgethische kwesties?

2. De rechtvaardigingen/argumenten in de zorgethiek: in hoeverre zijn dit andere dan bij de breedte van de ethiek?

3. De verhouding tussen zorgethische en andere ethische argumenten: wanneer moeten zorgethische argumenten de doorslag geven?

4. De "collatorale" kwesties in de zorgethiek: zorgethiek gaat steeds om een persoon die iets doet jegens een persoon, maar dat heeft consequenties voor andere personen.

5. De vele relaties tussen "psychologie" en (zorg)ethiek en de afbakeningsvraag.

 

1. Het bereik van Zorgethiek: waar gaat het allemaal over? Welke kwesties zijn specifiek zorgethische kwesties?

Ik denk dat het om 3 subkwesties gaat:

1. de zorg van mens tot mens

2. de zorg van professional tot patient/client

3. de zorg voor zichzelf

Ik zou dus de zorg voor dieren en planten en de zorg voor zaken (cultuurgoederen, eigen spullen) buiten de ZORGethiek willen laten maar onder de bredere ethiek houden. Dus zorgen is een ethisch relevante gedraging en instelling; ook BUITEN de zorgethiek.

-Ik denk inderdaad dat we ook moeten kijken wat zorg is. Tronto (1993) beschrijft zorg als een soort activiteit die alles omvat wat wij doen om onze wereld te handhaven, te continueren en te herstellen, zodat we er zo goed mogelijk in kunnen leven. Dus zorg voor het milieu is dan ook een element. Ik zie geen goede redenen om ons tot menselijke relaties te beperken. Zorg wordt ook beschreven als aandacht en betrokkenheid, of ook wel zorg en toewijding. Het gaat niet alleen om zorg geven maar ook om ontvangen. Het zelf is hier altijd in relatie met een specifieke ander, of als we het niet beperken tot mensen een specifieke context. Het lijkt me inderdaad goed om te beginnen met lijstjes van wat er wel en niet onder valt.

-1,2,3, geven relaties aan, maar daarmee is nog niet (tentatief) aangegeven wat het specifieke is voor de ZORG-relatie. Waar in de opzet krijgt het concept 'zorg' de kans om zich te ontwikkelen?

-Dat roept de vraag op of de term 'zorg' dan wel geschikt is, omdat in het normale woordgebruik zorg zich niet beperkt tot de humane relaties. Is 't een sub of supra tov 'medische ethiek'? Om al aftastend zicht te krijgen op wat voor soort kwesties er onder zouden kunnen vallen, zouden een aantal voorbeelden ontleend kunnen worden aan wat als casuïstiek gepresenteerd wordt onder de vlag van 'zorgethiek', vgl bv de site http://www.zorgethiek.nl/ Misschien aardig om ook volgens Theo's methode een paar voorbeelden van wel/niet eronder vallend op te sommen.

 

 

2. De rechtvaardigingen/argumenten in de zorgethiek: in hoeverre zijn dit andere dan bij de breedte van de ethiek?

-Jacquelien, zou je dat ook toe kunnen toelichten op het punt van 'uit het lijden verlossen'. Op wat voor manier is het verschil in handelingsoverwegingen tav je poes of tav je moeder 'contextbepaald'?

 

-Ze zijn altijd contextgebonden. Het gaat niet om universele argumenten, maar om argumenten in een specifieke contexten/relaties.

 

-Bijvoorbeeld: overwegingen bij planten en dieren (toelaatbaarheid van methoden tot veredeling, uit het lijden verlossen) gelden blijkbaar niet op eenzelfde manier bij mensen.

3. De verhouding tussen zorgethische en andere ethische argumenten: wanneer moeten zorgethische argumenten de doorslag geven?

Hier gaat het me om de eventuele "concurrentie" tussen diverse morele waarden. Een in de zorg bekende kwestie is die van enerzijds iemands autonomie en zelfbeschikkingsrecht respecteren en anderzijds voorkomen dat iemand in de vernieling gaat. Bij verslaving en bij manische episoden is dat berucht.

-Het maakt ook verschil als je een specifieke relatie hebt met iemand. Als ouder, partner, maatschappelijk werker heb je andere morele plichten dan als "mens" in het algemeen.

 

-Bij het eerste voorbeeld van zo'n botsing van waarden: Is zelfdesctructie iets wat tegen elke prijs voorkomen moet worden? Het zit ingebouwd in ons 'systeem' (in elk organisme). We hebben moeite met de 'timing' van die zelfdestructieve processen, met name als ze 'te vroeg' of 'at random' toeslaan. Het verleggen van de grenzen bij het tegengaan van zelfdestructieve processen zorgt in ieder geval voor een sterke toename van de zorg. En zorgethici.

-Waarover met niet spreken kan, moet men zwijgen.

 

4. De "collatorale" kwesties in de zorgethiek: zorgethiek gaat steeds om een persoon die iets doet jegens een persoon, maar dat heeft consequenties voor andere personen.

Bijvoorbeeld: mijn moeder is alleen komen te staan en wil graag vaker bij de kinderen kunnen logeren. Die aandacht heeft ze echt nodig en als kind zit ik zorgethisch ook duidelijk in een positie om die aandacht te geven. Maar mijn partner kan slecht met haar overweg. Natuurlijk is dit een dilemma voor mij, maar ook voor mijn partner. Welke ethische beginselen gelden voor de partner van degene die zorg verleent en dus minder aandacht/tijd heeft voor jou als partner? Hier zijn tal van voorbeelden van te geven. Het gaat me om de ethiek van degene die "last" heeft van degene die zorgethisch juist handelt; grof gesteld...

-Dit is volgens mij een variatie op de vraag die ook binnen een persoon speelt. Als mijn werkgever een mate van toewijding verlangt die botst met de toewijding die mijn kinderen verlangen en als mijn partner en vrienden ook aandacht van mij willen heb ik een vergelijkbaar probleem. Het is ook een interessante vraag waarom vrouwen hier meer last van hebben.

 

-Dit lijkt me een algemener probleem. Waaraan besteed je je energie in welke mate (hiërarchie van prioriteiten of ad hoc de behoeften bevredigen van wie op dat moment een beroep op je doen of ...) en is er zoiets als een grens waaronder je andere mensen of activiteiten 'te kort doet' (wel of niet terecht schuldgevoel). Verschillende aandachts-hiërarchiën van partners op elkaar afstemmen.

5. De vele relaties tussen "psychologie" en (zorg)ethiek en de afbakeningsvraag.

Laat psychologie bestaan uit alles wat zich aan emoties, gevoelens, verlangens etc. in een mens afspeelt. Laat ethiek bestaan uit alles wat over de normen voor handelen gaat. Dan is het duidelijk dat mensen vanuit emoties en/of vanuit ethische beginselen kunnen handelen. Dan veronderstelt ethiek een zekere vrijheid ten opzichte van de eigen emoties, gevoelens, verlangens.

-Misschien laat 't zich niet zo gemakkelijk opdelen. Je vindt in de ethiek zowel gevoelsmoralen als rationaliteitsmoralen. Wanneer zijn de rechtvaardigingen van het handelen normen vooraf en wanneer rationalisaties achteraf? Mogelijk zijn we minder vrij dan we plezierig vinden om van onszelf te denken. Waarden en normen maken deel uit van de psycho-sociale handelings-condities, maar kunnen (in sommige omstandigheden maar al te gemakkelijk) overruled worden door sentimentaliteitsimpulsen.

Toen gingen we dus over op iets per mail en ik stuurde aan de deelnemers:

Casus zorgethiek

Eite Veening, juli 2008

Laten we hem Jan noemen. Jan is van middelbare leeftijd en zijn vader leeft niet meer en zijn moeder wel. Maar ze wordt bejaard en slechter ter been en vergeetachtig. Zorgafhankelijker dus. En ze woont in de buurt.

  1. Jan heeft een ruim huis en leeft al een paar jaar alleen omdat zijn ex-echtgenote hem verliet; met de kinderen. Jan kan zijn moeder in huis nemen en de nodige mantelzorg bieden. Is dat zorgethisch gezien geboden?
  2. Moeder heeft een hond waar ze zeer aan is gehecht. Moeder wil best in een aanleunwoning met beroepsmatige zorg, maar haar hond kan dan niet mee. Het dier is gezond en een jaar of 7 dus nog lang niet aan z’n einde. Moeder wil wel naar die woning maar alleen als Jan voor de hond gaat zorgen. Jan heeft al jaren de pest aan dat dier maar heeft ook wel besef van de emotionele betekenis daarvan voor zijn moeder. De hond heeft wijlen zijn vader nog gekend.... Moet Jan vanuit een zorgethisch perspectief voor de hond gaan zorgen? En zo een voorwaarde scheppen voor een goede oude dag voor z’n moeder?
  3. Jan heeft een gezin en verder is alles als onder b. Jan wil wel voor de hond zorgen maar zijn vrouw heeft daar weinig mee en een van de kinderen is er nogal allergisch voor. Wat betekent dit in zorgethisch opzicht voor Jans verplichtingen?
  4. Jan leeft onder de in a genoemde omstandigheden en krijgt de kans om in Australie zijn loopbaan voort te zetten. Hij ziet z’n kinderen zelden en veel binding met hier heeft hij niet en Australie lokt hem wel. Maar dan laat hij zijn moeder wel alleen want ze kan niet mee. Is het zorgethisch gezien voor Jan geoorloofd om te emigreren?
  5. Voor Jan geldt alles onder d, alleen: hij heeft 2 zussen. Die wonen wat verder weg van moeder dan hij, maar ze kunnen haar best regelmatig bezoeken en misschien ook die hond nog wel in huis nemen. Maakt dit zorgethisch gezien verschil voor het vertrek naar Australie?

Alle kwesties op het zorgforum zijn min of meer aan de orde. De vraag is wat er nodig is om op de vragen een zo-goed-mogelijk antwoord te geven. En of dat zou veranderen als...

Ik heb hiervoor een formele structuur uitgedacht die mij altijd goed bevalt:

We hebben een A (actor, hier steeds Jan), we hebben een S (subject; hier steeds zijn moeder) en we hebben een aantal h’s (handelingen; per stukje verschillend. h1: in huis nemen; h2: hond in huis nemen etc.).

We hebben ook c’s (condities) en dat zijn alle andere gegevens die vermeld zijn (gescheiden, zussen etc.).

De vraag is altijd naar de mate van gebodenheid G van de betreffende h.

Als h moet, heeft G een waarde 10. Als h niet mag, heeft –h een waarde 10. Als h niet echt MOET maar wel heel aanbevelenswaard is, dan heeft h een G van 8. Als h ethisch gezien indifferent is, dan is de G-waarde 0. Etc.

We hebben een h en een –h; een doen en een laten. Bijvoorbeeld h1: in-huis-nemen of –h1: niet-in-huis-nemen. Is de G van h1 hoger dan van –h1? Dus is het beter om het te doen dan te laten? Dat kan allemaal worden uitgedrukt in de elementen van de structuur:

c1...n: G(AhS) = x (0≤x≤10).

Verdere verfijning kan: hier gaat het om morele gebodenheid Gm; te onderscheiden van formele gebodenheid Gf (wettelijk dus) en professionele gebodenheid Gp.

Dit staat geheel los van argumenten en rechtvaardigingen; dit is alleen een manier om de standpunten helder te hebben. Als aan de G van een h onder condities c1..n een waarde wordt toegekend (en dat doen we zodra we de vragen beantwoorden), dan is ook een eventuele argumentatie aan de orde: "Ja, dat (h) moet (G=10), want....."

Zullen we allemaal eens proberen? We kennen alle elementen bij a tot en met e, maar we hebben allemaal intuities/opvattingen over wat verschil zou maken voor G en dat zijn altijd c’s. Bijvoorbeeld: bij a vindt iemand G=10, maar als de moeder een kreng is waar Jan al jaren de pest aan heeft en ze zeurt en vit etc., dan zijn dat condities waaronder die G van 10 naar 4 gaat; bijvoorbeeld. Dus hij MAG het doen maar moreel MOET het onder deze omstandigheden zeker niet. Ik noem maar een zijstraat.

Dus: zullen we de vragen eens beantwoorden en van argumenten voorzien (teleologische of deontologische dus...) en aan mij terug mailen? Ik maak dan een vergelijking en zo zetten we de discussie voort?

 

Van: "Otto B. Wiersma (T&O Software)" <ottobw@dds.nl>

Datum: 7 augustus 2008 23:07:04 GMT+02:00

Aan: Eite Veening <e.p.veening@wxs.nl>

Onderwerp: Antw.: zorgethiek

Hallo Eite,

Hierbij m'n reactie na wat langer puzzelen op je casus en je voorstel hoe zo'n casus zorgethisch mogelijk te ontrafelen is.

hgr, Otto

---------------------

De door Eite bedachte casusvarianten geven een mooie aanzet tot de volgende overwegingen:

Jan en zijn moeder (en eventuele andere familieleden) lijken me samen (moreel) verantwoordelijk voor het organiseren van de optimale zorg voor zowel moeder als Jan (en eventuele andere familieleden). 'Moeder in huis nemen' is evenzeer een handeling van moeder als een handeling van Jan (en eventuele andere familieleden). Als de vergeetachtigheid van moeder overgaat in dementie, komt de verantwoordelijkheid

voornamelijk bij Jan (en eventuele andere familieleden) en bv 'n verpleeghuisarts te liggen.

Eite vraagt wat nodig is om op de zorgvragen van de betrokkenen 'een zo-goed-mogelijk-antwoord te geven. Mij lijkt: een dialoog tussen betrokkenen (eventueel met begeleiding) om hun overwegingen in kaart te brengen en te wegen, en dat ook nog eens in het licht van

doorgaans meer handelings-alternatieven dan aanvankelijk in de probleemstelling voorgesteld wordt. Het lukt mij niet dus om aan elke casus op zich een G te verbinden, omdat het m.i. uiteindelijk niet gaat om mijn moreel geprojecteerde G, maar om de G waarnaar de

betrokkenen in hun dialoog op grond van hun overwegingen convergeren.

Daarbij heb ik het gevoel dat ik bij elke casus over te weinig informatie beschik om hun G bij benadering te kunnen 'voorspellen'.

Je kunt condities een rol laten spelen als een soort factoren die 'laden' op G (bijdragen aan een resulterende G) van een specifieke handeling. Het centraal stellen van een bepaalde handeling zou echter wel eens te blikvernauwend kunnen zijn. Bij bepaalde condities is

wellicht heel ander handelen geboden. Een meer realistisch model zou niet alleen ruimte geven aan verschillende condities maar ook aan verschillende handelingsalternatieven. Bij voorbeeld bij de zorgvraag van moeder zijn allerlei woonvarianten denkbaar: mantelzorg,

thuiszorg, aanleunwoning, woongroep, etc.

In de praktijk van kind-ouder-relaties kunnen zich volgens mij bij elke casusvariant a..e condities voordoen die leiden tot elke denkbare waarde van G. Zo is Eite's voorbeeld van een kind dat allergisch is voor honden (geen hond in huis, of de hond in en het kind uit huis als 't kind opa niet gekend heeft) te variëren met 't voorbeeld dat Jan een nieuwe vriendin krijgt die allergisch is voor schoonmoeders of er juist (bv tegen een specifieke sociaal-culturele

achtergrond) sterk op aandringt dat Jan z'n moeder in huis behoort te nemen.

Uitgaande van het voorgaande, lijkt het me wel min of meer voorspelbaar in welke richting een specifieke, toegevoegde conditie waarschijnlijk zal 'laden' in onze westerse cultuur (everything else being equal), waarbij de mate van laden vaak weer zal afhangen van

andere condities, bv:

extra conditie casus c tov casus b : G schuift (iets? veel?) richting 0

extra conditie casus e tov casus d : G schuift (iets? veel?) richting 10

De semantiek van G dekt misschien niet alle typen moreel handelen. De betekenissen van G lopen in de toelichting van Eite van 'indifferent' via 'aanbevelenswaardig' naar 'moeten'. Maar hoe/waar plaats je dan de het 'moreel moeten' overtreffende trap van 'bewonderenswaardig' (bijvoorbeeld het afstaan van een nier voor een onbekende)?

---------------------------------

Door Mart van Dijk (oktober 2008):

Dag Eite, zoals ik je dat min of meer heb toegezegd heb ik het materiaal dat ik je destijds heb toegezonden nog een keer kritisch doorgelezen en ik hoop niet dat je het me kwalijk neemt maar ik stel eigenlijk geen wezenlijke veranderingen voor.

Ik denk dat het commentaar dat is ontstaan als reactie op je voorstel om tot een invulling van de elementen van de structuur over te gaan er wel uit weggelaten kan worden omdat het dan misschien een wat meer samenhangend geheel wordt. Het klinkt wellicht wat vreemd maar ondanks dat het maar drie of vier kantjes zijn ervaar ik het wel als een ‘pittig’ stuk en meen dat het nu wat te vroeg is om er al iets aan toe te voegen of aan te veranderen. Wel ontstaat er misschien enige verheldering indien ik het raamwerk schets van waaruit mijn bevindingen zijn ontstaan. Al enige tijd ben ik bezig een stuk te schrijven over het werk van Kant. Ik heb dat stuk in gedachten ‘de kantlijn’ genoemd naar aanleiding van het feit dat in zijn werk een opmerkenswaardig onderscheid gemaakt wordt tussen eindige redelijke autonome wezens met een bewustzijn en heteronome niet redelijke wezens zonder bewustzijn. Ik meen dat er in zijn werk een perspectief bestaat van waaruit bezien dit onderscheid zich opheft wat gevolgen heeft voor diezelfde natuurwezens die in het werk van Kant als heteronoom, niet redelijk en zonder bewustzijn gekwalificeerd worden. Om tot dat perspectief te raken is het van belang om geen materiaal of inzichten uit onze tijd toe te voegen aan dat wat Kant heeft vormgegeven en ik denk dat indien er meerdere lagen of perspectieven aangetroffen worden die onderling niet strijdig zijn een filosofie meer ‘werkelijkheid’ bevat.De poging om zo’n perspectief naar boven te halen is dan een uitbreiding of toevoeging waarmee volledigheid van een theorie wordt nagestreefd. Het is onvermijdelijk om je uiteindelijk buiten het filosofisch domein van Kant te begeven en over de ‘volledigere’ versie interpretaties te verrichten. Het stuk dat ik je destijds heb toegestuurd bevat min of meer een dergelijke interpretatie.

Het mag misschien raadselachtig klinken over welk perspectief ik het hierboven heb, het is in feite eenvoudig aan te geven. Levensvormen uit de natuur zijn in dat perspectief in de filosofie van Kant als redelijk te beschouwen zij het dat die redelijkheid van een bijzondere aard is, dat wil zeggen dat de activiteiten die ze verrichten redelijk te noemen zijn zonder dat hierover bij diezelfde wezens enig besef of bewustzijn bestaat. Is het eenvoudig om zoiets op te schrijven bijzonder lastig is het om zoiets naar boven te halen en niet buiten het filosofisch domein van Kant te treden. Op de een of andere wijze hecht ik veel aan het gegeven dat voor wezens uit de natuur een vorm van redelijkheid gevonden dient te worden en dat zij vervolgens opgenomen kunnen worden in een moreel schouwen, terwijl tegelijkertijd dit perspectief niet strijdig mag zijn met het filosofisch materiaal van Kant.

De reden daarvoor is als volgt aan te geven, treft men in de filosofie van Kant een behoren aan dat zich richt naar een gedetermineerd geheel dan kan er geen andere conclusie getrokken worden dan dat dit geheel bezien wordt vanuit vrijheid. Vervolgens is het onontkoombaar om te constateren dat vrijheid en moraliteit in de ethiek van Kant onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en moet het geheel waarnaar het behoren zich richt opgenomen kunnen worden in een moreel of ethisch domein. Dit is pas dan mogelijk indien men voor dat geheel (de natuur) een vorm van redelijkheid kan vinden. Het is vervolgens een vergissing te denken dat die natuurwezens een bepaalde mate van vrijheid toekomt, ze zijn daarom redelijk te noemen aangezien ze volledig door rede bepaald worden (in het aangetroffen perspectief) en die volledige bepaling laat geen bewustzijn toe over de specifieke aard van hun redelijkheid. De natuur blijft dus een gedetermineerd geheel (in dit geval door rede) en men kan de activiteiten van de natuurwezens als heteronoom blijven aangeven. Zo geschetst zijn er twee perspectieven die aan de natuur toekomen, er is een ‘verstandelijke’ natuur bepaald door de regels en wetten die het verstand aan de zintuiglijke data oplegt en er is een redelijke natuur bepaald door de volledige overeenstemming ervan met voorstellingen die de rede ons oplegt. Het behoren richting de natuur treft men aan in de kunst en redelijkheid richting de natuur in de ethiek en in de beide door Kant vormgegeven domeinen kan een zekere onvolledigheid aangetroffen worden die indien ze tot een bepaalde mate van volledigheid gebracht wordt leidt tot de schets en het schema dat ik je eerde toestuurde.

Daarin heb ik de mede redelijkheid van natuurwezens niet genoemd maar slechts aangegeven dat de praktische wetten van toepassing zijn op tussen menselijke activiteiten en (naar mijn overtuiging) ook op activiteiten die zich richten op natuurwezens. Dit laatste zou zo zijn indien voor natuurwezens een vorm van mede redelijkheid gevonden kan worden. (met name de markante vorm van de doel middel variant van de categorische imperatief komt hiervoor in aanmerking, Kant merkt tijdens de voorbereiding van die vorm op dat ‘elke redelijke natuur als doel in aanmerking komt’). Mijn voorstel om het materiaal dat ik je toestuurde even zo te laten als het is heeft vooral te maken met de innerlijke samenhang en de complexiteit van het werk van Kant en de eventuele gevolgen die de voorgestelde uitbreidingen te weeg brengen. Ik heb me zelf voorgenomen het stuk de kantlijn op korte termijn te voltooien maar vrees dat ik daar toch nog een maand of twee voor nodig heb gezien de complexe aard van de stof

Overeenkomsten met bepaalde verschijnselen uit onze tijd meen ik wel te zien. Ik denk dat er over het onderscheid modernisme - postmodernisme wel enige verheldering ontstaat naar aanleiding van het schema Indien er vanuit gegaan wordt dat de ethiek een beweging is die toegeschreven kan worden aan het modernisme (opgemerkt tijdens de leesgroep bijeenkomst) en die laatste beweging als ontoereikend wordt ervaren om allerlei complexe processen in onze tijd te bepalen en/of te verklaren waarna het einde van het modernisme wordt uitgeroepen dan ontstaat automatisch de beweging die voornamelijk esthetische vormen dicteert zonder zich om de inhoud die daaruit voortkomt wezenlijk te bekommeren. Ik voel mezelf noch tot de ene beweging noch tot de andere aangetrokken en ik heb het dan vooral over de bewegingen in de beeldende kunst. De laat moderne kunstenaar lijkt niet veel anders meer te kunnen produceren dan werken die slechts een bepaald onvermogen duiden, het onvermogen van de mens om zich door rede te laten bepalen in het algemeen terwijl de postmoderne kunstenaar zich verliest in een betekenisloze vormen productie die leunt op een eenvoudige grammatica van isoleren en uitvergroten van bestaande vormen.

Tot zover, kun je me misschien even laten weten of je hier wat aan hebt?

Vriendelijke groeten Mart.

 

Zorgforum 01aa

Een kwestie die ik naar voren zou willen brengen naar aanleiding van de gelezen stukken heeft te maken met de wils noodzakelijkheid en het proces dat aan de gesteldheid van de wil vooraf gaat.

Ik beperk me dan in eerste instantie tot het materiaal van Kant en de wijze waarop hij de wil opvoert of vormgeeft om te constateren dat Kant daar een mogelijkheid laat liggen of onbenut laat.

In het tweede analyserende, inventariserende en aftastende hoofdstuk van zijn Grundlegung wordt de wil opgevoerd als ‘het vermogen van redelijke wezens om te handelen volgens de voorstelling van wetten. In het daarop volgende hoofdstuk gaat Kant over tot het bewijs van dat wat op analyserende wijze bij elkaar is gebracht. De wil wordt dan door Kant als volgt aangegeven, ‘de wil is een soort causaliteit van levende wezens, voor zover zij redelijk zijn’ en in de kritiek van de praktische rede wordt er als volgt geformuleerd, ‘ redelijke wezens bezitten het vermogen om hun causaliteit te bepalen door middel van de voorstelling van regels’.

De wil gedefinieerd als een causaal vermogen gesteld onder de inperkende voorwaarden van een zuivere rede lijkt niet geheel aan te sluiten bij de complexe werkelijkheid die aan de totstandkoming van de wilsgesteldheid van niet louter redelijke wezens ten grondslag ligt. Mensen stappen niet zondermeer op de werkelijkheid af om daar als eerste veroorzaker veranderingen aan te brengen in een bestaande causale reeks.

De beperking van een louter causaal gedefinieerde wil doet bijvoorbeeld de mogelijkheid ontstaan de categorische imperatief van Kant te omzeilen door in een bepaald voorstadium dat aan die wilsgesteldheid voorafgaat op oneigenlijke wijze personen eigenschappen te ontzeggen of juist toe te kennen met als gevolg dat de activiteiten of handelingen die op hen van toepassing zijn niet onder Kant zijn bovenste principe van de zedelijkheid vallen. Die personen en hun verwanten worden bijvoorbeeld als niet redelijk gekwalificeerd of als niet menselijk en vervolgens vallen de activiteiten die zich op hen richten niet onder de categorisch imperatief.

Nu is deze onvolledigheid in het werk van Kant weg te nemen zonder buiten zijn filosofisch universum te treden door er van uit te gaan dat het consequent is en misschien zelfs logisch dat de definitie van de wil uitgebreider gedacht wordt en zich niet beperkt tot louter causaliteit. Kant verwijst regelmatig naar zijn tabel van categorieën maar beperkt zich dan nooit tot één enkele categorie maar betrekt dan in die vergelijking altijd alle categorieën die in een bepaalde klasse gelegen zijn.

Nu zijn vrijheid en moraliteit in de filosofie van Kant onlosmakelijk met elkaar verweven en de veronderstelling de wil uit te breiden tot alle drie de categorieën die in de sfeer van relatie (waaronder causaliteit valt) gelegen zijn komt er in wezen op neer dat die vrijheid zich uitbreidt tot alle drie de categorieën. Dat zijn causaliteit, substantie en accident en wisselwerking. Het lijkt misschien een onzinnige manoeuvre om er vanuit te gaan dat eigenschappen het onderwerp kunnen zijn van een wil of anders gesteld dat zij gewild kunnen worden, er vallen onmiddellijk allerlei beperkingen aan te voeren. Tegelijkertijd lijkt het zo dat in een bepaald voorstadium van de wilsgesteldheid al de aandacht uitgaat naar de specifieke hoedanigheid, het wezenlijke en de kenmerken van datgene of diegene waarop de activiteiten van toepassing zijn. Indien die inschattingen zich verdichten tot overtuiging volgt als de omstandigheden dit toelaten de ingreep in een bestaande causale reeks. (voorbeelden zijn hier b.v. euthanasie en abortus)

Indien Kant zich tijdens het formuleren van de wil niet zou beperken tot causaliteit maar alle drie de categorieën in de wil van redelijke wezens zou meeplaatsen voert dit wellicht tot een mogelijk werkbare definitie.

De wil kan dan aangegeven worden als het vermogen van redelijke wezens om te handelen volgens een voorstelling van de werkelijkheid. Die voorstelling dient dan het resultaat te zijn van redelijke activiteiten die zich richten op de voorstelling van eigenschappen, causaliteit en de wisselwerking daartussen. Die voorstelling verschilt van wat in de ervaring of werkelijkheid wordt aan getroffen en het is dit verschil dat activiteiten doet ontstaan die dat verschil verminderen in de richting van de voorstelling.

Om nu snel tot de kern van de zaak te raken stap ik over naar de volgende beknopte schets.

Als redelijke wezens handelen volgens de voorstelling van de werkelijkheid lijkt de rede hier de aangewezen instantie om die voorstelling te genereren. Eén van de activiteiten die aan de rede toegeschreven kan worden om tot een voorstelling van de werkelijkheid te komen ligt in de kunst. De kunst is het geheel van kunstwerken en zonder dat men lang hoeft te zoeken treft men in de beeldende kunst de afbeelding van de roos aan. Die roos is onder andere een van de attributen waarmee Maria vergezeld gaat of waarmee als symbool naar haar verwezen wordt. In die reeks van symbolen komt ook de roos zonder doornen voor als enerzijds symbool voor haar maagdelijkheid anderzijds als symbool voor haar ideale persoon. Het aanmaken van doornen en stekels is een van de kenmerken van de roos die tegenwoordig, door voortdurend te kruisen op gewenste eigenschappen soms vrijwel doornloos op de markt is. In de tijd van de afbeeldingen van doornloze rozen als symbool komt de niet gedoornde roos in de werkelijkheid echter niet voor. De vraag is hoe komen mensen aan die voorstelling, in beeld of gedachten van een roos zonder doornen op het moment dat een dergelijk object in de werkelijkheid niet gegeven is?

Zoekt men in het filosofisch universum van Kant naar het antwoord dan komt men onvermijdelijk uit bij de kritiek van het oordeelsvermogen en het eerste deel daarvan, over schoonheid of ontledingsleer van het schone, waarin men echter de mogelijkheid tot een overschrijding van het bestaande in het geheel niet aan treft. Sterker nog het reflectief oordeels vermogen constitueert geen eigen domein en is niet kennis vermeerderend volgens Kant. De vraag van welke vermogens de roos zonder doornen het product is kan binnen de context van het eerste deel op twee wijzen beantwoord worden, ofwel zij is het product van de verbeeldingskracht en het verstand dat met de niet gedoornde variant de kenvermogens van de toeschouwer omspeelt ofwel de niet gedoornde roos als symbool is het product van de verbeeldingskracht en de rede die met de voorstelling een rede idee genereren.

Deze twee mogelijkheden gaan echter voorbij aan het gegeven dat de voorstelling van een roos zonder doornen in eerste instantie een overschrijding toont van een bestaande werkelijkheid en dat die voorstelling berust op een verandering van eigenschappen. Verder kan men veronderstellen dat deze voorstelling als ideale en nastrevenswaardige vorm activiteiten doet ontstaan die tot doel hebben het object in de werkelijkheid voort te brengen wat in de praktijk ook te zien valt.

Heb ik hierboven aangegeven dat het wellicht wenselijk is om de wil zoals die door Kant wordt vormgegeven als causaal vermogen van redelijke wezens uit te breiden naar alle categorieën die in het domein van relatie gelegen zijn dan betekent dat tegelijkertijd de introductie van vrijheid voor diezelfde categorieën.

Een mogelijkheid om tot een dergelijk perspectief te raken ligt in de specifieke verhouding van eindige redelijke wezens (mensen) en de praktische wet die als inperkende voorwaarde op hun handelingen in het domein van de zeden van toepassing is. Die praktische wet heeft alle kenmerken die van een wet verlangd worden maar zij is niet van determinerende aard (zoals natuurwetten dat wel zijn). Dit wordt tot uitdrukking gebracht in het ‘behoren’ als de specifieke verhouding van de mens tot de praktische wet. De praktische wet eist of beveelt opvolging maar gaat in het geval van mensen niet over tot een volledige bepaling en de verhouding van mens tot de zedenwet is er één van behoren. Dit behoren wordt door Kant uitgebreid opgevoerd en toegelicht in zijn eerste kritiek.* Treft men in de verhouding van mensen tot een gedetermineerd geheel de (natuur) het behoren aan dan betekent dit dat het wordt bezien vanuit het domein van vrijheid.

*voor de volledigheid Kr.v.Z B575 het behoren drukt een soort noodzakelijkheid en verbinding met gronden uit die in de hele natuur verder niet voorkomt. Het verstand kan in de natuur alleen kennen wat er is, of geweest is, of zal zijn. Het is onmogelijk dat iets in de natuur anders behoort te zijn dan het in al deze tijdsrelaties in feite is./ We kunnen niet vragen wat er in de natuur behoort te gebeuren, net zo min als we kunnen vragen welke eigenschappen een cirkel behoort te hebben, maar alleen wat er in de natuur gebeurt, of welke eigenschappen de cirkel heeft.

Het is nu mijn overtuiging dat in het schoonheidsoordeel en meer nog in de vormgeving van het sublieme waar verbeeldingskracht en rede worden geacht samen te werken dit behoren ook terug gevonden kan worden. Dit behoren richt zich dan naar de werkelijkheid met inbegrip van de natuur en is van louter formele aard. Eén van de kenmerken van zowel het schone als het sublieme. Met het opvoeren van de roos zonder doornen heb ik gemeend iets van dat behoren aan te geven. Het is dus mogelijk om binnen de filosofie van Kant een behoren te ontdekken dat zich richt naar de natuur dat echter louter formeel van aard is.

Nogal beperkt en misschien niet overal even helder heb ik hier getracht aan te geven dat mensen het vermogen bezitten om te handelen volgens een voorstelling van de werkelijkheid. Op die voorstelling zijn van invloed de onder wetten en begrippen gebrachte zintuiglijke data, de voorstelling van praktische wetten die niet in de ervaring aan getroffen worden en die van toepassing zijn op tussen menselijke activiteiten (en naar mijn mening ook op de activiteiten die zich richten op levens vormen uit de natuur) en op die voorstelling zijn esthetische oordelen van invloed die ook een behoren uitdrukken dat louter de vorm van de werkelijkheid betreft. Die laatste doen indien zij in de praktijk als vorm worden gerealiseerd ook een inhoud ontstaan. Met het wegdenken van de doornen van de roos om zo tot een specifiek symbool te komen neemt men ook een deel van zijn verdedigingsmechanisme weg en degene die dit in de werkelijkheid organiseert zal ook de vriendelijke omgeving moeten organiseren die voor een dergelijke gecultiveerde levensvorm onontbeerlijk is.

Wat ik hier naar voren heb proberen te brengen kan misschien gezien worden als de bron van zorg in de meest algemene zin, de voorstelling die bij mensen tot stand gebracht wordt verschilt van wat er in de werkelijkheid aangetroffen wordt en het verschil doet activiteiten ontstaan die dit verschil verminderen in de richting van de voorstelling.

 

 

 

 

 

 



 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Er zitten nogal wat haken en ogen aan deze voorstelling van zaken en ik geloof dat ik het over dit schema met mezelf niet geheel eens ben maar ongeveer zo in grote lijnen heb ik over de kwestie zorg gedacht. Intrigerend vind ik de mogelijkheid van de overschrijding van het bestaande en het toekennen, toedichten, veronderstellen of zien van eigenschappen vanuit vrijheid en gesteld onder redelijke activiteiten, als voorstadium van een wilsgesteldheid en de daaruit voortvloeiende activiteiten.

Wellicht begrijp je als je dit leest waarom ik enigszins terughoudend ben met mijn reactie, het raakt wel aan de zorgproblematiek maar wellicht tegelijkertijd ook niet. Met vriendelijke groeten, Mart.

Zorgforum 02aa

Beste Eite bedankt voor je reactie, ik hoop niet dat je het me kwalijk neemt dat er nogal wat tijd zit tussen vraag en antwoord. Kwesties die mij bezighouden en die in relatie staan tot dat wat je op het zorgforum aan punten opvoert zijn terug te vinden onder de punten 1en 5. Intrigerend vind ik het dat zorg werkelijk overal terug te vinden is en als algemene vorm of concept zonder beperking lijkt. Dat vraagt om een afbakening om oeverloze uitgebreidheid tegen te gaan. Tegelijkertijd betreur ik het dat die afbakening noodzakelijk is en zij misschien tot een perspectief voert dat zorgethische kwesties slechts kwesties zijn die vallen binnen de bestaande ethiek met zorgrelaties als complicerende factor. Dit perspectief zou zorg dan geen recht doen. Overigens meen ik dat de roos zonder doornen uit het vorige stuk in relatie gezien kan worden met wat ik hierboven opmerk. Die roos verwijst niet slechts naar een ideaal persoon maar is ook een nastrevenswaardig verschijning die m.i. in relatie staat tot de ‘ideale’ natuur producten die je in de huidige supermarkt kunt aantreffen en die tot stand gebracht worden door allerlei verschijnselen die niet bevallen eenvoudig weg te denken en waar mogelijk weg te nemen (De hagelwitte bloemkool, het fruit zonder plekjes, de zuivel en vleesproducten zonder dier).

Het instandhouden en ontwikkelen van een gecultiveerde omgeving en haar producten doet een merkwaardige afhankelijkheidsrelatie ontstaan. Die omgeving kan niet bestaan zonder de constante bemoeienis en het onophoudelijk ingrijpen van de mens. Die bemoeienis en ingrepen zijn in het voordeel van de actor. Het lijkt me mogelijk te veronderstellen dat ook bejaarden en zieken onder dergelijke ideale omstandigheden gedacht en waar mogelijk gebracht worden, waarbij het ‘ons’ dan soms ontgaat dat dit in het voordeel van de initiatiefnemer is.

Dit is misschien een perspectief binnen de kwesties die je aandraagt dat misschien op een andere wijze verheldering doet ontstaan over wat zorgethisch geboden is.

De kwestie onder punt 5 op het zorgforum vind ik bijzonder lastig om op te lossen en ik bespeur bij mezelf ook enige terughoudendheid in het direct toekennen van punten op het moment dat er sympathieën of antipathieën onder de condities worden opgevoerd.

Je zou kunnen veronderstellen dat sympathieën en antipathieën niet onder de condities behoren te worden gebracht die van invloed zijn op het geboden zijn van een handeling aangezien het daarbij gaat om door emoties gestuurde voorkeuren, oordelen, verwantschappen, etc. Dit is dan ook wel weer terug te vinden in het werk van Kant, ik ben het daar niet mee eens maar voorzichtigheid lijkt me hier geboden.

Een oplossing die mij voor ogen staat in dit soort kwesties gaat als volgt , alles is zoals onder A;

J goed huis, alleenstaand, goede baan, geen antipathie tussen moeder en J --- gebodenheid van de handeling 10

Zaak 2 alles is zoals hiervoor geschetst alleen moeder en Jan leven hun hele leven al op voet van oorlog er bestaat een enorme antipathie van J naar zijn moeder. Vervolgens zou ik veronderstellen dat strikt theoretisch de ethische gebodenheid nog steeds een 10 of 9 scoort maar dat het gezien de omstandigheden alleszins redelijk is dat J voor zijn moeder een plek in het verzorgingstehuis zoekt. Redelijkheid en ethisch gebod worden dan van elkaar gescheiden en een dergelijke voorstelling is voor mij meer acceptabel dan de strikte vertaling naar 1 getal.

Enigszins kort door de bocht kan ik dit wel toelichten tegen de achtergrond van de (licht veranderde) filosofie van Kant. De meest fundamentele kritiek op Kant luidt dat het niet mogelijk is om in te zien hoe de rede praktisch wordt. Zelf meen ik dat dit standpunt nog verhevigd dient te worden. Het is op geen enkele wijze in te zien wat rede op zich is, en daarmee verkrijgt ze dezelfde status als het ding an sich, zoals nu de zintuigen getriggered worden door iets wat zich daarbuiten bevindt zo worden de geestesvermogens van de mens aangedaan door iets wat zich daarbuiten bevindt (rede an sich). Het domein waar in die prikkels geplaatst worden is voor de zintuigen ruimte en tijd en voor de rede vrijheid. Zoals er nu zuivere wiskunde en wetten bestaan aan de kant van de zintuigen zo bestaan er zuivere wetten aan de kant van de rede. Men kan echter van bijvoorbeeld een rivier (collorado river) niet beweren dat zij volgens zuivere wiskundige wetten haar bedding slijpt. (Grand Canyon) Wel is het mogelijk het verschijnsel te verklaren volgens wetenschappelijke en wiskundige modellen. Zwaartekracht, soortelijk gewicht, viscositeit, doordringbaarheid van de materie, hellingshoek, etc alles voert tot een bepaald begrip over het verschijnsel. De omstandigheden ter plaatse bepalen echter hoe de water massa naar zee stroomt. Op dezelfde wijze bepalen de omstandigheden hoe zuivere wetten van de rede in praktijk tot een vorm gebracht worden.

Redelijkheid verkrijgt dan onder wisselende omstandigheden voortdurend een andere vorm of structuur, en het is aan ons om te bepalen welke dat is door, indien mogelijk de omstandigheden te wijzigen opdat er meer redelijkheid ontstaat of beklijft binnen een samenleving. Die laatste opmerking valt te herleiden tot een complexe kwestie, waarom zouden we de omstandigheden wijzigen opdat er meer redelijkheid ontstaat? Wat zijn de motivaties en wat zijn de oplossingen. Is dit laatste perspectief wat je voor ogen staat met de elementen van de structuur? Zelf ben ik er wel voor om één casus uitputtend tegen het licht te houden en te voorzien van punten vanuit het perspectief dat er een soort bovenste principe valt te ontwaren waar door omstandigheden vanaf geweken dient te worden.

In je mail geef je aan dat het aan mij is aan wie ik eventueel materiaal toestuur. Ik heb er geen problemen mee dat diegenen die actief aan de leesgroep of het zorgforum deelnemen of daarmee op andere wijze verbonden zijn, mijn reacties lezen. Ik ga er daarbij wel vanuit dat er een zeker integriteit in acht genomen wordt. Zelf heb ik er enige moeite mee om mensen materiaal toe te sturen, zij kunnen zelf ook denken en doen dat waarschijnlijk beter dan ik, vanuit dat perspectief bezien wordt het dan lastig vallen in plaats van op de hoogte stellen.

Tot zover ik hoop dat je wat aan mijn opmerkingen hebt, vriendelijke groeten mart.